ECLI:NL:RBDHA:2020:14210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van woningen en afwijking van bestemmingsplan in Alphen aan den Rijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De vergunning betrof de bouw van 15 woningen en een afwijking van het bestemmingsplan. Eiser, die tegenover het bouwproject woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente om de vergunning te verlenen. Hij betoogde dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat zijn zienswijze niet voldoende was meegewogen. Eiser voerde aan dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende was en dat er verkeersoverlast zou ontstaan door het project. De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de aanvraag voor de omgevingsvergunning correct had behandeld en dat de ruimtelijke onderbouwing voldeed aan de eisen. De rechtbank concludeerde dat er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser was en dat de vergunning terecht was verleend. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.I.A. Cock),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: R. Prins).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Woonforte, te

Alphen aan den Rijn, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. J.J. Turenhout).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteiten:
- het bouwen van een bouwwerk;
- het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van 15 woningen aan de [plek] te [plaats] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A] .

Overwegingen

1.1.
Op 2 april 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag ziet met name op het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de nieuwbouw van 15 twee-laagse woningen aan de [plek] te [plaats] . De grond ter plaatse is sinds de sloop in 2014 van een voormalig schoolgebouw braakliggend. Eiser woont tegenover het bouwproject, aan de [plek] [huisnummer] .
1.2.
Verweerder heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in paragraaf 3.3. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het ontwerpbesluit is met ingang van 5 december 2019 tot en met 16 januari 2020 ter inzage gelegd. Eiser heeft hiertegen tijdig een zienswijze ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van de artikelen 2.1, 2.10 en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Aan het bestreden besluit is een ruimtelijke onderbouwing van
27 november 2019 met bijbehorende (onderzoeks)rapporten ten grondslag gelegd. Geconcludeerd wordt dat de omgevingsaspecten, waaronder water en verkeer, geen belemmering vormen voor realisatie van de aangevraagde activiteiten en dat het project planologisch uitvoerbaar is. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de algemene verklaring van geen bedenkingen.
3. Het bouwplan maakt de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk, zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet op het bestreden besluit van toepassing is.
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Hij voert aan dat het bestreden besluit van een specifieke verklaring van geen bedenkingen (hierna ook: VVGB) van de gemeenteraad (hierna ook: de raad) had moeten worden voorzien. Daarnaast had de raad van zijn zienswijze kennis moeten nemen. Het feit dat zijn zienswijze nu is beoordeeld door hetzelfde orgaan dat ook de omgevingsvergunning heeft verleend, brengt volgens eiser mee dat zijn belang niet goed is meegewogen. Voorts acht eiser de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende om de afwijking van het bestemmingsplan te kunnen dragen. Uit die onderbouwing blijkt volgens eiser niet of verweerder de toename van de druk op het rioleringsstelsel als gevolg van het project voldoende heeft onderzocht. Daarnaast verwacht eiser dat ter plaatse van zijn woning verkeersoverlast zal ontstaan. Tot slot stelt eiser dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast. Hij raakt zijn vrije uitzicht kwijt en vanuit de te bouwen woningen zal er inkijk in zijn woning zijn zodat zijn privacy afneemt, aldus eiser.
5.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit respectievelijk het bouwen van een bouwwerk (a) dan wel voor zover dat project geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (c).
5.2
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5.3
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Boskoop Dorp", vastgesteld op
2 februari 2011 (hierna ook: het bestemmingsplan). Op 31 oktober 2012 is het bestemmingsplan “Actualisatie Boskoop Dorp 2010” vastgesteld. Aan de gronden waar het project is voorzien is de bestemming "maatschappelijk" toegekend. Tevens geldt ter plaatse het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren".
5.4 Ingevolge artikel 14.2.2, onder d, van de planregels bedraagt de maximale bouwhoogte van een woning 6 meter.
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. De beoogde woonfunctie is ter plaatse van de projectlocatie niet toegestaan en de bouwhoogte bedraagt 7,5 meter in plaats van 6 meter.
6.1
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft de raad een algemene VVGB als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) afgegeven voor onder meer het bouwen ten behoeve van de woonfunctie (maximaal 25 woningen) - inclusief de bij die functie behorende bouwwerken - en het omzetten van bestaande functies naar een woonfunctie (categorie 1).
6.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het onderhavige bouwplan, gezien de aard en de omvang hiervan, onder categorie 1 valt. Het bouwplan ziet immers op het realiseren van 15 woningen. De raad is hiervan bij e-mail van 10 mei 2019 op de hoogte gesteld en heeft geen aanleiding gezien om de beslissing over de VVGB toch aan zich te houden. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat geen specifieke VVGB was vereist. Verweerder heeft deze gang van zaken in het bestreden besluit opgenomen en de rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit in verband met het ontbreken van een specifieke VVGB onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Het betoog dat de zienswijze van eiser ten onrechte niet (ook) ter beoordeling aan de raad is voorgelegd, slaagt niet. Verweerder heeft in de voornoemde e-mail van 10 mei 2019 de raad verwezen naar zowel het ontwerpbesluit als de daarop betrekking hebbende stukken. Het feit dat de raad geen aanleiding heeft gezien om over te gaan tot het afgeven van een specifieke VVGB betekent dat de raad ook niet behoefde in te gaan op de zienswijze.
7. De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank moet die beslissing terughoudend toetsen, dat wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingplan.
8.1
Eiser stelt dat verweerder melding maakt van een positief advies van het hoogheemraadschap en dat in de ruimtelijke onderbouwing een preadvies wordt vermeld, maar dat daarvan ten onrechte geen controleerbare verslagen in het dossier aanwezig zijn.
8.2
Op grond van artikel 5.20 van het Bor, in samenhang gelezen met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), dient een omgevingsvergunning voor afwijkend planologisch gebruik een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing een toereikende beschrijving bevat van de gevolgen van het bouwplan voor de waterhuishouding. In paragraaf 4.4 "Waterhuishoudkundige situatie (watertoets)" is uiteengezet aan welke regelgeving inzake de waterhuishouding wordt voldaan. Tevens wordt vermeld dat een digitale watertoets heeft plaatsgevonden en dat het hoogheemraadschap een preadvies heeft uitgebracht. Ook is aangegeven wat de conclusies zijn met betrekking tot watercompensatie en riolering. De beoogde woningen zullen worden aangesloten op een gescheiden rioolstelsel. In het kader van de watertoets heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland blijkens haar e-mail van 26 september 2019 een positief advies uitgebracht.
8.4
Gelet op het voorgaande was er naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat de locatie niet geschikt is voor het bouwproject in verband met (de druk op) het rioleringsstelsel. Overigens heeft verweerder ter zitting nogmaals verklaard dat hij voornemens is het rioolstelsel in het betreffende gebied op korte termijn te vernieuwen en te herstructureren, tegelijk met de uitvoering van het bouwplan.
9. Eiser stelt dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het project zal toenemen omdat in de huidige situatie sprake is van braakliggend terrein. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat een vergelijking dient te worden gemaakt tussen enerzijds de verkeersbewegingen die samenhangen met het project, en anderzijds het verkeer dat kon worden toegerekend aan de laatste functie waarvoor het perceel werd gebruikt in overeenstemming met het bestemmingsplan. Verweerder heeft terecht benadrukt dat de voorheen ter plaatse gevestigde school (veel) meer verkeersbewegingen genereerde dan het nu in geding zijnde bouwplan voor 15 woningen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid het aantal verkeersbewegingen in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat geen sprake is. Uitgaande van twee-laagse woningen van 7,5 meter hoogte en een afstand van ongeveer 13 meter tussen de beoogde woningen en het perceel van eiser zal sprake zijn van enige vermindering van privacy en vrij uitzicht. Volgens vaste rechtspraak bestaat er, zeker in een stedelijke omgeving, echter geen recht op (het behoud van) vrij uitzicht. [1] Daarnaast is een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent aan het wonen in een stad. [2] Van een onaanvaardbare aantasting van het woongenot en de privacy van eiser is geen sprake.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, voor zover eiser aspecten daarvan heeft betwist, verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van de hiervoor omschreven afwijkingsbevoegdheid gebruik kunnen maken.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.AbRvS 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2087.
2.AbRvS 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:469.