ECLI:NL:RBDHA:2020:14199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
8435506 RP VERZ 20-50212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na diefstal in verzorgingshuis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzorgende, aangeduid als [verzoekster], tegen haar werkgever, de stichting Pieter van Foreest. De verzoekster was op 25 augustus 2017 in dienst getreden op basis van een leer-werkovereenkomst en later op een gewone arbeidsovereenkomst. Op 3 februari 2020 werd zij op staande voet ontslagen na beschuldigingen van diefstal van een gewaarmerkt bankbiljet van een bewoner. De werkgever had de politie ingeschakeld na meldingen van vermissing van eigendommen, en tijdens een huiszoeking bij de verzoekster werden ook passen van een bewoner aangetroffen. De verzoekster ontkende de beschuldigingen en verzocht om een billijke vergoeding en schadevergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever terecht tot ontslag op staande voet was overgegaan. De redenen voor het ontslag waren duidelijk en de verzoekster had de regels omtrent het aannemen van geschenken geschonden. De kantonrechter vond dat de verzoekster, gezien haar eerdere waarschuwingen over vermissingen, extra zorgvuldig had moeten omgaan met de eigendommen van bewoners. De verzoekster had ook geen bewijs geleverd voor haar stellingen en de persoonlijke omstandigheden werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om het ontslag onterecht te achten. De verzoeken van de verzoekster werden afgewezen en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Vestigingsplaats Den Haag
IFD/B/C
zaaknummer 8435506/20-50212
datum beschikking: 17 september 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster] ,te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
tegen
de stichting
STICHTING ZORGINSTELLINGEN PIETER VAN FOREEST,
Te Delft,
Verweerder,
Gemachtigde: mr. P.W.H.M. Willems.
Partijen worden hierna kort aangeduid als ‘ [verzoekster] ’, en ‘Pieter van Foreest’.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] van 8 april 2020;
  • het verweerschrift van Pieter van Foreest van 6 mei 2020;
  • de akte overlegging nadere producties van [verzoekster] van 21 mei 2020;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling en de ter zitting overgelegde pleitnotities, gehouden op 3 september 2020.
1.2
Ter zitting is de uitspraak bepaald op heden.

2.Feiten

2.1
[verzoekster] is op 25 augustus 2017 in dienst getreden bij Pieter van Foreest op grond van een leer-werkovereenkomst in de functie van verzorgende. Op 2 juli 2019 is zij op basis van een gewone arbeidsovereenkomst gestart in de functie van verzorgende IG; de arbeidsovereenkomst is aangegaan tot en met 30 juni 2020. In artikel 14 van de arbeidsovereenkomst verklaart werknemer kennis te hebben genomen van en in te stemmen met onder andere alle geldende huisregels, gedragscodes en regels over het aannemen van giften en geschenken zoals de regels op de webpagina van Pieter van Foreest zijn gepubliceerd. Als richtlijn bij geschenken geldt dat het individueel aannemen van geld verboden is, en dat giften alleen mogen worden aangenomen indien het ten goede komt van de betreffende afdeling. Verder is vermeld dat de medewerker het aan zijn leidinggevende meldt wanneer hij een gift of geschenk ten behoeve van de afdeling ontvangt.
2.2
[verzoekster] werkte aanvankelijk op de locatie [naam locatie] . Toen zij daar werkzaam was, heeft op 4 februari 2019 een gesprek met haar plaatsgevonden in verband met signalen van bewoners over vermissing van eigendommen. In het verslag daarvan is onder andere vermeld:

Door teammanager is hier kritisch naar gekeken of er een samenhang was met de cognitie van de bewoner, tijdstip en werktijden/diensten van vermissing. Hieruit is gebleken dat de tijdstippen en werktijden [verzoekster] aanwezig was van de vermissingen op de werkvloer werkzaam was.
Met deze gegevens is [verzoekster] hiermee geconfronteerd en gevraagd naar haar verklaring.
[verzoekster] haar verklaring is dat ze zich hierin niet herkend. In haar verklaring zegt ze dat ze dit nooit zal doen en ook niet weet waarom ze dit zal doen. (…)”.
Het verslag is op 2 april 2019 onder andere door [verzoekster] ondertekend.
2.3
Met ingang van 1 september 2019 was [verzoekster] werkzaam op de locatie [naam locatie] .
2.4
In verband met meldingen van bewoners over vermiste eigendommen heeft Pieter van Foreest de politie verzocht om nader onderzoek te doen naar de verdwijningen. De politie heeft vervolgens een tas met een gewaarmerkt bankbiljet van € 20,00 bij de bewoonster [X] geplaatst. Op 24 januari 2020 had [verzoekster] dienst. Die avond bleek het bankbiljet uit de tas verdwenen. Het biljet is aangetroffen in de portemonnee van [verzoekster] . De politie heeft [verzoekster] vervolgens aangehouden op verdenking van diefstal.
2.5
Tijdens een huiszoeking in de woning van [verzoekster] heeft de politie diverse passen aangetroffen van de heer [Y] , een bewoner van de locatie [naam locatie] . Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming gaat het om de zorgpas, IDkaart, patientenpas Reinier de Graaf ziekenhuis, Valys pas, een pas voor de regio taxi en een bewonerspas, alle op naam van de heer [Y] .
2.6
Vervolgens heeft Pieter van Foreest op 31 januari 2020 gesproken met [verzoekster] . Zij heeft [verzoekster] op 3 februari 2020 op staande voet ontslagen. In de schriftelijke bevestiging staat onder andere:

Wij achten uw verklaring ongeloofwaardig. Op beide locaties is sprake van verdwenen eigendommen van bewoners in een periode dat u daar werkzaam was. Daarbij is een gewaarmerkt bankbiljet van een bewoner in uw tas aangetroffen. Wij hebben mevrouw [Z] gevraagd of zij geld aan u heeft gegeven om iets leuks met de kinderen te kunnen doen en zij ontkende dat dit het geval is. Overigens, zelfs al zou mevrouw [Z] dit hebben aangeboden, dan is het u niet toegestaan dit geld te accepteren. De regels daarover zijn duidelijk. Ook uw verklaringen voor de in uw woning aangetroffen portemonnee en bankpas van de heer [Y] achten wij ongeloofwaardig doch minst genomen is uw handelwijze zeer onzorgvuldig te noemen. Zeker nadat wij met u in gesprek zijn gegaan over verdwenen geld op locatie [naam locatie] , mag worden verwacht dat u met een volgens u gevonden portemonnee en bankpas van een bewoner (extra) zorgvuldig omspringt en deze direct retourneert (…)”.
2.7
[verzoekster] is strafrechtelijk veroordeeld voor diefstal van het bankbiljet uit de tas van mevrouw [Z] / [X] , en vrijgesproken van diefstal van de heer [Y] .

3.Het verzoek en verweer

3.1
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter toekenning van een billijke vergoeding ter hoogte van haar loon vanaf de datum van het ontslag tot 1 maand na de datum van de beschikking oftewel 4 maanden salaris, schadevergoeding over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij rechtsgeldige beëindiging nog had behoren voort te duren van € 3.206,50 en een transitievergoeding van € 1.407,60 bruto.
3.2
Zij voert daartoe aan dat haar niet duidelijk is wat de reden is van het ontslag op staande voet, dat Pieter van Foreest zelf onderzoek had moeten verrichten in plaats van het onderzoek overlaten aan de politie, zij zou in strijd met de waarheid aan de politie hebben verteld dat [verzoekster] bij de andere vestiging verdacht is geweest van diefstal van eigendommen van bewoners. Mevrouw [X] of [Z] gebruikt medicijnen en is daarom geen betrouwbare getuige, terwijl haar dochter een verklaring “invult”.
[verzoekster] ontkent dat zij het geld van mevrouw [X] zonder haar toestemming in haar tas heeft gedaan.
Over de gevonden pasjes van de heer [Y] heeft [verzoekster] bij de politie verklaard dat zij de pasjes heeft gevonden in het Delftse Hout toen zij daar met haar kinderen ging lopen. Ze is vergeten ze naar de politie te brengen. Ze bracht het niet naar meneer [Y] , omdat de locatie [naam locatie] voor haar drie kwartier fietsen was.
[verzoekster] biedt uitdrukkelijk bewijs aan door mevrouw [X] te horen.
Pieter van Foreest heeft de lastige persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] niet kenbaar bij haar afweging betrokken.
3.3
Pieter van Foreest verweert zich door te stellen dat [verzoekster] het bankbiljet van € 20,00 sowieso niet zelf mocht houden, en dat zij de passen van de heer [Y] eenvoudigweg had kunnen opsturen. De reden van het ontslag staan helder in de brief van 3 februari 2020. Verder is – subsidiair – de hoogte van de billijke vergoeding niet onderbouwd, en heeft [verzoekster] geen recht op een transitievergoeding omdat de situatie haar volledig valt aan te rekenen.

4.Beoordeling

4.1
Als dringende reden voor ontslag op staande voet worden beschouwd zodanige daden of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of van een dergelijke reden sprake is, dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen.
4.2
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Pieter van Foreest terecht besloten tot het ontslag op staande voet van [verzoekster] op 3 februari 2019. De gronden voor dit ontslag staan duidelijk in de brief, genoemd onder 2.6.
De eerste grond betreft het bankbiljet van mevrouw [X] , dat is gevonden in de tas van [verzoekster] . Als juist is dat mevrouw [X] dit biljet aan [verzoekster] had gegeven om iets leuks met de kinderen te gaan doen, dan nog geldt dat [verzoekster] dit niet had mogen aannemen. Het is haar dan immers niet gegeven ten behoeve van de afdeling. [verzoekster] maakt er voorts melding van dat in de richtlijnen van Pieter van Foreest staat dat het wel mag met toestemming van de leidinggevende, maar aangezien die toestemming hier ontbrak, mocht [verzoekster] dit geld niet aannemen.
De tweede grond betreft de bij [verzoekster] thuis aangetroffen passen van de heer [Y] . Deze passen hoort een verzorgende, als er passen van een bewoner buiten worden gevonden, per direct terug te sturen/in te leveren en niet maanden thuis te houden.
[verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst naar voren gebracht dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij de portemonnee en bankpas van de heer [Y] thuis had; blijkens de kennisgeving van inbeslagname gaat het alleen om de onder 2.5 genoemde passen en ID-kaart van de heer [Y] . Pieter van Foreest heeft verklaard dat zij van de politie had gehoord dat tijdens een huiszoeking bij [verzoekster] bankpassen en portemonnees van bewoners zijn gevonden; voorts dat [verzoekster] tijdens het gesprek met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van Pieter van Foreest zelf heeft verklaard dat de politie bij haar thuis 1 portemonnee, 1 bankpas en 1 paar oorbellen heeft gevonden. En dat [verzoekster] zelf had verklaard dat zij al langere tijd geleden de portemonnee en het pasje heeft gevonden in het park.
In het verzoekschrift van [verzoekster] heeft haar gemachtigde meerder malen opgeschreven dat [verzoekster] de portemonnee van de heer [Y] in het park heeft gevonden, alsmede:

Ten aanzien van de gevonden portemonnee en pasjes van de heer [Y] heeft [verzoekster] bij zowel de politie als bij PvF openheid van zaken gegeven. (…) [verzoekster] heeft zich als een goede werkneemster gehandeld door de portemonnee mee naar huis te nemen. [verzoekster] heeft de portemonnee op de kast gelegd zodat haar kinderen niet aan de portemonnee zouden komen. “.
[verzoekster] noch haar gemachtigde hebben een verklaring gegeven voor de plotselinge verandering in de stellingen van [verzoekster] . Dat het woord “portemonnee” een verschrijving is van het woord “pasjes”, is ongeloofwaardig omdat de woorden niet op elkaar lijken.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet uit te sluiten dat [verzoekster] de portemonnee en bankpas van de heer [Y] had, waarom zou zij dat anders zelf verklaren. Maar welke passen van de heer [Y] [verzoekster] ook had, Pieter van Foreest eist terecht dat [verzoekster] ze zo spoedig mogelijk retourneert aan de heer [Y] in plaats van ze maanden bij haar thuis te houden.
4.3
Bij de voorgaande 2 gronden speelt bovendien dat [verzoekster] in februari 2019 is aangesproken op vermissingen van eigendommen van bewoners. Zij heeft op 26 januari 2020 tegen de politie verklaard dat zij destijds werd verdacht van diefstal. Dit had voor haar reden moeten zijn om extra zorgvuldig met hun eigendommen om te gaan.
[verzoekster] stelt nog dat de regels omtrent het aannemen van geschenken bij haar niet bekend waren. [verzoekster] heeft echter in haar arbeidsovereenkomst ervoor getekend dat zij bekend is met en instemt met de regels. Dat zij tekent voor iets dat haar niet bekend is, komt voor haar risico.
Voorts maakt [verzoekster] er bezwaar tegen dat Pieter van Foreest afgaat op het politie-onderzoek en geen eigen onderzoek instelt. Naar het oordeel van de kantonrechter is het juist zorgvuldig dat medewerking van de politie is gevraagd, met de strafrechtelijke waarborgen voor [verzoekster] erbij. Pieter van Foreest heeft [verzoekster] voldoende gelegenheid gegeven om haar kant van het verhaal te vertellen.
De moeilijke persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] en haar voldoende beoordelingen in haar personeelsdossier maken niet dat het ontslag een te vergaande maatregel is, omdat zwaarder weegt dat zij bij Pieter van Foreest werkt met kwetsbare personen, in verband waarmee Pieter van Foreest terecht waakt voor de betrouwbaarheid van haar medewerkers.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter de verzoeken van [verzoekster] zal afwijzen. Zij zal [verzoekster] veroordelen tot betaling van de proceskosten van Pieter van Foreest volgens het gebruikelijke tarief.

5.Beslissing

De kantonrechter:
  • Wijst de verzoeken af;
  • Veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de kosten van Pieter van Foreest, vastgesteld op € 400,00 aan salaris van de gemachtigde;
  • verklaart deze beschikking voor de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.F. Dam en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.