ECLI:NL:RBDHA:2020:14197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
C/09/564258 / HA ZA 18-1210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ouders voor schade door meerderjarige zoon onder curatele na mishandeling in Griekenland

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de aansprakelijkheid van ouders centraal voor de gevolgen van ernstige mishandeling gepleegd door hun meerderjarige zoon, die onder curatele staat. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 mei 2013 in Kreta, waar de zoon, [zoon X], de minderjarige [zoon A] zwaar mishandelde. De ouders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], worden door [eiseres], de moeder van [zoon A], aangesproken op hun zorgplicht. De rechtbank heeft in een tussenvonnis vragen geformuleerd voor het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) over de inhoud van het Griekse recht, aangezien de mishandeling in Griekenland plaatsvond en de aansprakelijkheid van de ouders mogelijk onder het Griekse recht valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, maar dat het toepasselijke recht het Griekse recht is, gezien de locatie van de schade. De ouders hebben betwist dat zij aansprakelijk zijn, onder andere omdat zij niet wisten dat [zoon X] een gevaar vormde. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling na ontvangst van de antwoorden van het IJI.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/564258 / HA ZA 18-1210
Vonnis van 22 januari 2020
in de zaak van
[eiseres], zowel voor zichzelf als in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon
[zoon A],
te [plaats 1] (Duitsland),
eiseres,
advocaat mr. P.S.R.N. Maas te Dongen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] te [plaats 2] ,

2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd, haar [zoon A] . Verweerders worden gezamenlijk aangeduid als [gedaagde sub 1 c.s.] of afzonderlijk als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaardingen met producties 1 t/m 11, die op 22 november 2018 respectievelijk 27 november 2018 aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn betekend;
  • de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 6 februari 2019, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte uitlating, tevens akte overlegging producties van [eiseres] met producties 12 t/m 15;
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 oktober 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken op de verslaglegging. Zij hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Op de comparitie hebben partijen om aanhouding van de procedure verzocht om te bezien of zij in overleg alsnog tot overeenstemming zouden kunnen komen. Ook zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over vragen die mogelijk moeten worden gesteld aan het Internationaal Juridisch Instituut over de inhoud van het Griekse recht.
1.4.
Vervolgens heeft de rechtbank ontvangen:
  • de akte uitlating van [eiseres] ;
  • de akte uitlating van [gedaagde sub 1 c.s.]
1.5.
Omdat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen, is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1 c.s.] zijn de ouders van [zoon X] . [zoon X] is geboren op [geboortedatum] .
2.2.
[zoon X] is op 16 juni 2011 (dus kort na zijn 18e verjaardag) onder curatele gesteld. [gedaagde sub 1] is daarbij benoemd tot curator.
2.3.
In de periode tussen ongeveer 28 april en 5 mei 2013 waren [gedaagde sub 1 c.s.] en [zoon X] met de rest van hun gezin op vakantie in Kreta. Rond 5 mei 2013 zijn [gedaagde sub 1 c.s.] vertrokken naar Nederland. [zoon X] is op eigen initiatief in Kreta achtergebleven om te werken in het animatieteam van het hotel waar het gezin tijdens hun vakantie had gelogeerd.
2.4.
Op 5 mei 2013 is [eiseres] met haar zoons [zoon A] en [zoon B] (toen 11 en 5 jaar oud) op vakantie gegaan naar Kreta.
2.5.
In de avond van 14 mei 2013 heeft [zoon X] , die op dat moment werkte in het animatieteam van het hotel waar [eiseres] en haar zoons verbleven, [zoon A] zwaar mishandeld. Toen [zoon A] verhaal ging halen omdat hij zag dat [zoon X] zijn telefoon en laptop had gestolen, heeft [zoon X] hem verschillende keren met een mes gestoken in zijn romp, borst, ledematen en hoofd.
2.6.
[zoon A] heeft daarbij zeer ernstig en deels onherstelbaar letsel opgelopen. [zoon A] is onder meer verlamd geraakt wegens schade aan het ruggenmerg en is daardoor blijvend rolstoelgebonden.
2.7.
[zoon X] is door het Gemengd Beëdigd Gerechtshof van Oost Kreta bij uitspraak van 21 april 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en 4 maanden voor poging tot doodslag, illegaal wapenbezit en illegaal wapengebruik. Hij is in december 2016 onder voorwaarden uit de Griekse gevangenis ontslagen en is daarop teruggekeerd naar Nederland.
2.8.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1 c.s.] bij brieven van 10 en 12 april 2018 aansprakelijk gesteld en voor zover nodig de verjaring van haar vordering gestuit.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert (verkort weergegeven) dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en naar de rechtbank begrijpt:
I. zal verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1 c.s.] gezamenlijk, dan wel ieder afzonderlijk, een onrechtmatige daad hebben gepleegd tegenover [zoon A] ;
II. [gedaagde sub 1 c.s.] hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de schade die [zoon A] als gevolg van het onrechtmatig nalaten van [gedaagde sub 1 c.s.] heeft geleden en nog zal lijden, waarbij de schade nader moet worden opgemaakt bij staat en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2013;
III. [gedaagde sub 1 c.s.] (naar de rechtbank begrijpt: hoofdelijk) zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [gedaagde sub 1 c.s.] [zoon X] niet zonder toezicht hadden mogen achterlaten in Kreta, omdat zij wisten dat [zoon X] een gevaar vormde voor anderen. Dit gevaar volgt volgens [eiseres] onder andere uit het feit dat [zoon X] is gediagnosticeerd met PDD-NOS en een verstandelijke beperking heeft, dat hij afhankelijk was van medicatie, dat [zoon X] in het verleden onder psychiatrische behandeling geweest is en dat toen 24-uurszorg is geadviseerd. Ook was [zoon X] volgens [eiseres] geobsedeerd door geweld. Om die redenen hadden [gedaagde sub 1 c.s.] het [zoon X] als zijn ouders moeten verbieden op Kreta te blijven. [gedaagde sub 1] was bovendien de curator van [zoon X] en had hem volgens [eiseres] ook in die hoedanigheid moeten verplichten mee terug te gaan naar Nederland. In ieder geval hadden [gedaagde sub 1 c.s.] , aldus nog steeds [eiseres] , het management van het hotel waar [zoon X] ging werken expliciet moeten waarschuwen voor zijn geestelijke toestand en hadden zij ervoor moeten zorgen dat iemand erop zou toezien dat [zoon X] zijn medicatie zou innemen. Dit alles hebben [gedaagde sub 1 c.s.] nagelaten en daardoor hebben zij hun zorgplicht tegenover derden (in dit geval [zoon A] ) verzaakt. Omdat hun nalatigheid heeft geleid tot schade (als [gedaagde sub 1 c.s.] zouden hebben gehandeld zoals zij dat hadden moeten doen, had [zoon X] [zoon A] immers niet kunnen verwonden), moeten [gedaagde sub 1 c.s.] de schade van [zoon A] volgens [eiseres] vergoeden.
3.3.
[gedaagde sub 1 c.s.] concluderen tot afwijzing van de vordering. Zij voeren in essentie aan dat – hoe vreselijk de daden van [zoon X] en de gevolgen daarvan ook zijn – zij niet voor de schade van [zoon A] aansprakelijk zijn. Zij hebben allereerst aangevoerd dat is gesteld noch gebleken dat het toepasselijke Griekse recht meebrengt dat zij als ouders van [zoon X] aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het handelen van hun meerderjarige zoon. Datzelfde geldt voor [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X] . Ook wijzen zij op de mogelijkheid dat de vordering naar Grieks recht is verjaard. Daarnaast hebben [gedaagde sub 1 c.s.] betwist dat zij wisten dat [zoon X] een gevaar vormde voor anderen. [zoon X] was nooit agressief of gewelddadig en bovendien ging het in mei 2013 redelijk goed met [zoon X] . [gedaagde sub 1 c.s.] hebben aangevoerd dat zij hebben geprobeerd om [zoon X] op andere gedachten te brengen toen hij in Griekenland wilde blijven werken, maar dat zij geen juridische mogelijkheden hadden hem te dwingen terug te gaan naar Nederland. [zoon X] was immers volwassen. Bovendien hebben zij uitgebreid gesproken met het hotelmanagement over de situatie van [zoon X] en was hen toegezegd dat goed voor [zoon X] zou worden gezorgd. Niemand had, aldus nog steeds [gedaagde sub 1 c.s.] , kunnen vermoeden dat [zoon X] kort na hun vertrek zo’n afschuwelijke daad zou begaan. Van onrechtmatig nalaten is dan ook geen sprake, en [gedaagde sub 1 c.s.] zijn niet gehouden de schade van [zoon A] te vergoeden.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
Dit is een zaak met internationale aspecten. [eiseres] heeft immers de Russische nationaliteit en woont met [zoon A] in Duitsland, [gedaagde sub 1 c.s.] zijn in Nederland woonachtig en het schade toebrengende feit (de mishandeling van [zoon A] door [zoon X] ) heeft zich in Griekenland voorgedaan. De rechtbank zal daarom allereerst (ambtshalve) beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil en welk recht van toepassing is.
4.2.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in de herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) No. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). Omdat [gedaagde sub 1 c.s.] in Nederland wonen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 1 van de EEX-Verordening bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] .
4.3.
Vervolgens is de vraag aan de hand van welk rechtsstelsel de vorderingen van [eiseres] moeten worden beoordeeld. Omdat deze vorderingen zijn gegrond op de stelling dat [gedaagde sub 1 c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld, moet het toepasselijk recht worden bepaald aan de hand van de Verordening Rome II (Verordening (EG) Nr. 864/2007 van 11 juli 2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen). Artikel 4 lid 1 van deze verordening bepaalt dat, tenzij in de verordening anders is bepaald, het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
4.4.
In overweging 17 van de Verordening Rome II is uiteengezet dat in het geval van letselschade “het land waar de schade zich voordoet”, het land is waar het letsel is opgelopen. Dat is in dit geval Griekenland (zie HvJEU 10 december 2015, ECLI:EU:C:2015:802).
4.5.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak nauwer verbonden is met Nederland dan met Griekenland, en dat om die reden op grond van artikel 4 lid 3 van de Verordening Rome II Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij. Anders dan [eiseres] heeft gesteld, heeft de gestelde onrechtmatige gedraging (het achterlaten van [zoon X] in Griekenland zonder adequaat toezicht) zich in Griekenland voorgedaan, en niet in Nederland. Ook verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat de zaak aan de hand van het Nederlandse recht moet worden beoordeeld.
4.6.
Dit betekent dat op grond van de artikelen 4 lid 1 en artikel 15 van Verordening Rome II aan de hand van het Griekse recht moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 1 c.s.] voor de schade van [eiseres] aansprakelijk zijn en – zo ja – welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Inhoud Grieks recht
4.7.
Geen van partijen heeft zich uitgelaten over de inhoud van het toepasselijke Griekse recht. De rechtbank zal zich daarover daarom laten voorlichten door het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI). De rechtbank heeft tijdens de comparitie aan partijen gemeld dat zij van plan is vragen te stellen aan het IJI en heeft partijen verzocht zich uit te laten over de vragen die aan het IJI moeten worden voorgelegd. Beide partijen hebben vervolgens bij akte suggesties gedaan voor een mogelijke vraagstelling. Mede naar aanleiding van de door partijen voorgestelde vragen, zal de rechtbank de hierna genoemde vragen aan het IJI voorleggen.
4.8.
De overige vragen die partijen hebben voorgesteld, hebben naar het oordeel van de rechtbank in dit stadium van de procedure geen toegevoegde waarde. Hoewel op de voet van artikel 15 van Verordening Brussel II bis ook aan de hand van het Griekse recht moet worden beoordeeld welke schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen, zullen daarover om proceseconomische redenen pas vragen worden gesteld als de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1 c.s.] in rechte vast staat. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de mogelijkheid dat partijen in dat geval alsnog tot een schaderegeling kunnen komen, mede omdat naar verwachting de voor vergoeding in aanmerking komende schade van [zoon A] vele malen hoger is dan de verzekerde som van de aansprakelijkheidsverzekering van [gedaagde sub 1 c.s.]
4.9.
De rechtbank zal het IJI verzoeken de volgende vragen te beantwoorden:
a. Kent het Griekse recht aansprakelijkheid op grond van onrechtmatig handelen door (zuiver) nalaten?
Zo ja, wat zijn de voorwaarden op basis van wet en rechtspraak voor het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid voor handelingen die door een derde zijn gepleegd?
Kent het Griekse recht in dit verband (onrechtmatig handelen door nalaten) een relevante positie toe aan ouders/wettelijk vertegenwoordigers van een meerderjarig kind, dat tegenover een derde onrechtmatig heeft gehandeld?
Zo ja, wat zijn de voorwaarden op basis van wet en rechtspraak voor aansprakelijkheid van ouders/wettelijk vertegenwoordigers van een meerderjarige op grond van onrechtmatig nalaten voor gedragingen van die meerderjarige?
Kent het Griekse recht in dit verband (onrechtmatig handelen door nalaten) een bijzondere positie toe aan een persoon die ten opzichte van een meerderjarige in een verhouding staat die gelijk is aan of vergelijkbaar is met de curator naar Nederlands recht (artikel 1:378 e.v. BW)?
Zo ja, wat zijn de voorwaarden op basis van wet en rechtspraak voor aansprakelijkheid van een dergelijke persoon op grond van onrechtmatig nalaten voor gedragingen van die meerderjarige?
Kent het Griekse recht een verjaringstermijn voor het geldend maken van een vordering op grond van onrechtmatig handelen (door nalaten als in de vorige vragen bedoeld)?
Zo ja, wat is die verjaringstermijn?
Zo ja, wanneer vangt die termijn aan?
Kan een dergelijke verjaringstermijn worden gestuit?
Zo ja, wat zijn de voorwaarden voor een rechtsgeldige stuiting naar Grieks recht?
Heeft u voor het overige nog opmerkingen die van belang zijn voor de juridische beoordeling van deze zaak?

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verzoekt het IJI antwoord te geven op de hiervoor in rechtsoverweging 4.9 geformuleerde vragen,
de kosten
5.2.
verzoekt het IJI om binnen twee weken na heden een begroting van haar kosten en de voor haar onderzoek benodigde tijd te sturen aan de rechtbank (regiebureau team handel, afdeling bodemzaken, postbus 20302, 2500 EH Den Haag) onder vermelding van het zaak- en rolnummer van deze zaak,
5.3.
bepaalt dat het IJI de begroting als goedgekeurd mag beschouwen, als zij twee weken nadien geen andersluidende reactie van de rechtbank heeft ontvangen,
5.4.
verzoekt het IJI om de rechtbank tijdig op de hoogte te stellen van een dreigende overschrijding van de begroting,
5.5.
bepaalt dat de kosten van het onderzoek van het IJI ten laste komen van de rechtbank,
5.6.
verzoekt het IJI om bij haar definitieve rapport een factuur te voegen met een specificatie van haar werkzaamheden (het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten),
de werkwijze
5.7.
bepaalt dat het IJI een concept van het rapport aan de advocaten van partijen zal toezenden en hen in de gelegenheid zal stellen om opmerkingen over het concept te maken,
5.8.
bepaalt dat partijen binnen vier weken na ontvangst daarvan mogen reageren op het concept rapport van het IJI en dat partijen geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen te reageren,
5.9.
verzoekt het IJI om haar definitieve rapport uiterlijk drie maanden na dit vonnis aan de griffier te sturen,
5.10.
bepaalt dat uit dit definitieve rapport moet blijken of aan partijen de gelegenheid is geboden om opmerkingen te maken, terwijl in het rapport ook de door partijen gemaakte opmerkingen en de reactie daarop van het IJI moet worden vermeld,
overige beslissingen
5.11.
draagt de griffier op om een afschrift van dit vonnis aan partijen en aan het IJI te sturen;
5.12.
draagt de griffier op om een kopie van het complete procesdossier toe te sturen aan het IJI,
5.13.
draagt de griffier op na ontvangst van het definitieve rapport :
- een afschrift daarvan aan partijen toe te sturen,
- de zaak op een termijn van 4 weken weer op de rol te plaatsen voor het nemen van een conclusie aan de zijde van beide partijen en om partijen daarvan bericht te doen,
5.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems, mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.