ECLI:NL:RBDHA:2020:14184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
NL19.12980, NL19.5607 en NL19.9008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiseres, samen met haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvraag. Eiseres had eerder op 18 september 2018 verweerder in gebreke gesteld, omdat er geen tijdig besluit was genomen op haar asielverzoek dat op 29 augustus 2016 was ingediend. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond was, maar later werd dit beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de ingebrekestelling prematuur was.

Eiseres heeft in de loop van de procedure meerdere keren beroep ingesteld tegen verschillende besluiten van verweerder. Uiteindelijk heeft verweerder op 19 maart 2019 een besluit genomen waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel van eiseres en haar kinderen werd ingewilligd met terugwerkende kracht. Echter, eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen dit besluit, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat het bestreden besluit inmiddels was genomen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, omdat verweerder haar deels tegemoet is gekomen door het intrekken van het eerdere besluit. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 525,-. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.12980, NL19.5607 en NL19.9008

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1], V-nummer: [V-nummer] en
[minderjarige 2], V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. van de Leur).

ProcesverloopOp 18 september 2018 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder niet tijdig uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 5 september 2018 om een nieuw besluit te nemen op het opvolgende asielverzoek dat werd ingediend op 29 augustus 2016.

Op 4 oktober 2018 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 27 november 2018 heeft de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen 2 weken een nieuw besluit te nemen.
Bij uitspraak op verzet van 1 april 2019 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet ontvankelijk wordt verklaard omdat de ingebrekestelling van 18 september 2018 prematuur was.
Bij uitspraak van 17 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze uitspraak bevestigd.
Op 11 maart 2019 heeft eiseres wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer
NL19.5607en verwijst naar de ingebrekestelling van 18 september 2018.
Bij besluit van 19 maart 2019 (bestreden besluit 1) heeft verweerder de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel van eiseres en haar kinderen ingewilligd met ingang van 29 augustus 2016.
Bij brief van 20 maart 2019 heeft de rechtbank eiseres gevraagd of zij het beroep wilde handhaven.
Eiseres heeft op 16 april 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer
NL19.9008.
Op 7 mei 2019 heeft verweerder een nieuw besluit genomen op de asielaanvraag van eiseres (bestreden besluit 2). Dit besluit vervangt het besluit van 19 maart 2019. In dit besluit heeft verweerder de aanvraag ingewilligd met ingang van 2 juni 2016 en heeft verweerder besloten op het verzoek om dwangsommen.
Op 4 juni 2019 stelt eiseres beroep in tegen het bestreden besluit 2. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer
NL19.12980.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2020
.Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over het beroep geregistreerd onder nummer NL19.5607

1. Op 11 maart 2019 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag door verweerder. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel van eiseres en haar kinderen ingewilligd met ingang van 29 augustus 2016. Dit besluit is aan te merken als een alsnog genomen besluit in de zin van artikel 6:20, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit komt niet volledig tegemoet aan het beroep van eiseres. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit 1.
Over het beroep niet-tijdig
2. Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, Awb kan in een situatie waarin alsnog een besluit is genomen, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond worden verklaard als eiseres daar belang bij heeft. Een dergelijk belang heeft eiseres niet gesteld en is evenmin gebleken. Nu met het bestreden besluit 1 het (proces)belang bij het ingestelde beroep aldus is komen te vervallen, zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1
3. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 1 is vervangen door het latere bestreden besluit 2. De rechtbank begrijpt de berichten van eiseres van 14 september 2020 zo dat zij stelt dat zij nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1. Zij wijst er in dat kader op dat er in bestreden besluit 1 ten onrechte niet is beslist op het verzoek om toekenning van dwangsommen. Uit de gronden van beroep van eiseres van 1 april 2019 volgt voorts dat zij stelt dat het bestreden besluit 1 onjuist is, omdat de ingangsdatum van de vergunning onjuist is. Gelet daarop moet zij een proceskostenvergoeding krijgen, aldus eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat, nu het bestreden besluit 1 is ingetrokken en vervangen is door bestreden besluit 2, eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. In het bestreden besluit 2 is immers wel ingegaan op het verzoek om dwangsommen en heeft verweerder de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen aangepast. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
5. Weliswaar is het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, maar eiseres heeft wel recht op een vergoeding van de proceskosten, nu verweerder met intrekking van het bestreden besluit 1 haar deels is tegemoetgekomen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een wegingsfactor 1).
Beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 2
Dwangsom
6. Eiseres stelt dat er in het bestreden besluit 1 ten onrechte geen dwangsom is toegekend. Zij wijst op de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2018 (NL18.18191). Nu het bestreden besluit 1 te laat is genomen, had zij dwangsommen toegekend moeten krijgen.
7. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak op verzet van 27 november 2018 (NL18.18191), die bevestigd is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij eiseres geen dwangsommen verschuldigd is, nu de ingebrekestelling prematuur was.
Verblijfsvergunning [minderjarige 2]
8. Voor de zoon van eiseres, [minderjarige 2] , heeft eiseres beroep aangetekend tegen het bestreden besluit 2 gelet op de verleningsgrond. Eiseres wijst erop dat [minderjarige 2] de Soedanese nationaliteit heeft en dat zijn vader afkomstig is uit [regio] . Nu in dat gebied sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn, loopt hij daar gevaar en had hij een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 moeten krijgen met ingang van de eerste asielprocedure en gelijktijdig een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat [minderjarige 2] op goede gronden een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gekregen omdat hij minderjarig is en afhankelijk is van zijn moeder. Voor zover eiseres zich beroept op de situatie in [regio] is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De enkele omstandigheid dat zijn vader afkomstig is uit [regio] is onvoldoende om aan hem deswege een verblijfsvergunning asiel te verlenen. [minderjarige 2] is immers geboren in Italië en is niet afkomstig uit [regio] .
Schadevergoeding
10. Voorts stelt eiseres dat zij recht heeft op een schadevergoeding omdat zij bijna drie jaar heeft moeten wachten op het bestreden besluit 2. Hierdoor is zij allerlei sociale voorzieningen misgelopen, waaronder kinderbijslag van de Sociale Verzekeringsbank en het kindgebonden budget van de fiscus.
11. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond dat eiseres hiermee de vraag opwerpt of verweerder gehouden is tot schadevergoeding in verband met gesteld onrechtmatig handelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiertoe niet is gehouden nu eiseres onvoldoende de relativiteit, de omvang van de schade, de causaliteit en het moment waarop het handelen van verweerder onrechtmatig zou zijn geworden (het peilmoment) heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
12. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.

Over het beroep geregistreerd onder nummer NL19.9008

13. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar overweging 1, vast dat op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een besluit mede geacht is te zijn gericht tegen het bestreden besluit 1. Gelet hierop was het voor eiseres niet nodig om apart beroep in te stellen tegen het bestreden besluit 1. Het beroep, geregistreerd onder zaaknummer NL19.9008 is dan ook ten onrechte ingediend. Dit beroep is dan ook niet-ontvankelijk.

Over het beroep geregistreerd onder nummer NL19.12980

14. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 vervangt. Op grond van artikel 6:19 van de Awb is het beroep dat was gericht tegen het bestreden besluit 1 dan ook van rechtswege mede gericht tegen het nieuwe bestreden besluit 2. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep, geregistreerd onder zaaknummer NL19.12980 ten onrechte is ingediend. Dit beroep is dan ook niet-ontvankelijk.

Beslissing

Over het beroep met zaaknummer NL19.5607
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet –ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Over het beroep met zaaknummer NL19.9008
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Over het beroep met zaaknummer NL19.12980
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.A. Beijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.