Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 5 oktober 2016 is aan referente een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend. Referente heeft op 8 november 2016 een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van gezinshereniging ten behoeve van eiseres, haar gestelde dochter, en de heer [gestelde vader], de gestelde partner van referente en de gestelde vader van eiseres.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat niet middels officiële dan wel indicatieve documenten de identiteit van [gestelde vader] en eiseres en de familierechtelijke relatie met referent is aangetoond. Een DNA-onderzoek kan niet worden uitgevoerd, omdat eiseres Eritrea niet kan uitreizen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat de feitelijke gezinsband tussen referente en de heer [gestelde vader] inmiddels is verbroken, zodat niet langer sprake is van een biologisch kerngezin. Verweerder heeft verder overwogen dat er ten behoeve van eiseres geen officiële identificerende documenten zijn overgelegd. De kopie van de UNHCR-registratie van eiseres is onvoldoende ter ondersteuning van haar identiteit. De identiteit van eiseres kan worden vastgesteld op basis van de identiteit van haar beide biologische ouders. Verweerder heeft een DNA-onderzoek aangeboden, maar de heer [gestelde vader] weigert hieraan mee te werken. De identiteit van de biologische vader van eiseres kan zonder DNA-onderzoek niet worden vastgesteld. Om die reden kan ook de identiteit van eiseres niet worden vastgesteld. Verweerder heeft verder overwogen dat nu niet is komen vast te staan dat de heer [gestelde vader] de biologische vader is van eiseres, aan de overgelegde toestemmingsverklaring geen waarde kan worden gehecht.
4. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat verweerder onvoldoende de belangen van eiseres als kind heeft onderkend. Eiseres heeft een kerkelijke huwelijksakte en verklaringen van haar vader overgelegd, deze documenten zijn voldoende bewijs om de identiteit van haar vader en moeder vast te stellen. De namenreeks komt overeen met haar vader. Verweerder twijfelt verder niet aan de familierechtelijke relatie van de vader van eiseres met referente, nu verweerder de feitelijke gezinsband wel heeft aangenomen, maar deze verbroken is geacht. Verweerder had een DNA-test tussen eiseres en referente kunnen afnemen en verweerder had eiseres kunnen horen om de identiteit en de familierechtelijke relatie aannemelijk te achten. Verweerder heeft referente en de vader van eiseres wel gehoord middels een identificerend interview. Het horen van kinderen is ook gebruikelijk in familierechtelijke zaken, omdat het belang van het kind dit vordert. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat de identiteit en nationaliteit van eiseres onvoldoende vast staat. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nader toegelicht dat zij van mening is dat verweerder conform de werkinstructie en het beleid heeft gehandeld, maar dat dat in dit specifieke geval gelet op de belangen van eiseres als kind onvoldoende is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de echtgenoot van de vreemdeling, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de vreemdeling behoorde tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.
7. Volgens paragraaf C2/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover van belang en geldig op het moment van de besluitvorming, moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw, zijn identiteit en familierechtelijke relatie in beginsel aantonen door het overleggen van een aantal nader genoemde officiële documenten.
8. Volgens paragraaf C2/4.1 van de Vc verleent de IND uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als:
- de achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland of;
- als de referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen of;
- als de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet middels officiële documenten haar identiteit heeft aangetoond. De overgelegde registratie van de UNHCR is daartoe niet voldoende.
Verweerder heeft een DNA-onderzoek aangeboden, maar de gestelde vader van eiseres heeft hier niet aan willen meewerken. Hierdoor is de identiteit van eiseres niet vast komen te staan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag kon worden afgewezen vanwege het ontbreken van DNA-onderzoek naar de vader en daarmee samenhangend vanwege het ontbreken van een relevante toestemmingsverklaring. Aan een toestemmingsverklaring kan immers enkel waarde worden gehecht als de identiteit van de betreffende ouder of voogd en de familierechtelijke betrekking met het kind kan worden vastgesteld met (originele) documenten. Eiseres heeft niet met stukken de familierechtelijke relatie tussen haar en haar gestelde vader aangetoond. De kerkelijke huwelijksakte en verklaringen van haar vader zijn hiertoe onvoldoende. Dat eiseres en haar gestelde vader dezelfde achternaam hebben, maakt nog niet dat de familierechtelijke relatie is aangetoond. Uit het dossier volgt dat de gestelde vader van eiseres heeft aangegeven dat hij graag wenst dat eiseres in het kader van nareis bij referente komt wonen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat haar gestelde vader niet wil meewerken aan een DNA-onderzoek, omdat hij boos is op referente. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien waarom de gestelde vader van eiseres niet wil meewerken aan DNA-onderzoek, nu hij wel heeft verklaard dat hij wenst dat eiseres bij referente gaat wonen en hij ook een toestemmingsverklaring heeft willen tekenen. Dat hij boos zou zijn op referente en daarom niet wil meewerken aan de DNA-onderzoek, botst met het gegeven dat hij wel een toestemmingsverklaring heeft willen tekenen. De rechtbank is van oordeel dat het niet meewerken van de gestelde vader van eiseres aan het DNA-onderzoek voor rekening van eiseres komt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 9 september 2020volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019dat verweerder in beginsel van een vreemdeling mag verwachten dat die vreemdeling een toestemmingsverklaring overlegt van de achterblijvende ouder en bewijsmiddelen van de familierelatie tussen de vreemdeling en deze ouder. Uit het arrest volgt immers dat het in de eerste plaats aan een vreemdeling is om alle relevante bewijsmiddelen te verstrekken.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen DNA-onderzoek tussen eiseres en referente had hoeven aan te bieden of dat verweerder eiseres had moeten horen. Zoals blijkt uit Werkinstructie 2018/20 komt een kind niet in aanmerking voor nareis indien de achterblijvende ouder er niet in slaagt zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met het kind aan te tonen of aannemelijk te maken. Immers, er kan dan niet met voldoende zekerheid vastgesteld worden wie de biologische ouders van het kind zijn. Daarmee is de identiteit van het minderjarige kind en de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. Daarnaast geldt dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de persoon die in het buitenland achter blijft, ook daadwerkelijk de biologische ouder is van het desbetreffende kind. Een eventuele toestemmingsverklaring van die persoon is dan van geen waarde omdat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat die persoon ook daadwerkelijk de ouder is van het minderjarige kind.
11. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.