6.5De rechtbank neemt bij haar oordeel ook in aanmerking dat volgens vaste rechtspraak van het EHRMin alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging dienen te vormen en dat aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht moet toekomen. Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat verweerders besluitvorming hiervan onvoldoende blijk geeft.
7. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd dat (i) geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen en (ii) de belangenafweging in het nadeel van eiseres dient uit te vallen. Het beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de gronden die eiseres naar voren heeft gebracht ten aanzien van haar privéleven te behandelen. Niet uitgesloten kan worden dat de belangenweging die verweerder opnieuw zal moeten maken ten aanzien van het familieleven ook raakvlakken zal hebben met de door verweerder gemaakte belangenafweging met betrekking tot het privéleven.
8. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op grond van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Gelet op de aard van het gebrek, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder mee om ervoor te zorgen dat in elk geval inzicht wordt verkregen in de stukken die ten grondslag liggen aan de uithuisplaatsing, zodat het nieuw te nemen besluit voldoende zorgvuldig kan worden voorbereid en die informatie daar voldoende kenbaar bij wordt betrokken. De rechtbank stelt de termijn voor het nemen van het nieuwe besluit op acht weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1575,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,--, en een wegingsfactor 1).