ECLI:NL:RBDHA:2020:14097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/5192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenwet - Machtiging tot voorlopig verblijf en middelenvereiste - Schending hoorplicht - Beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 18-jarige Irakese, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar moeder, referente, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat referente niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 12 november 2020 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris zich ook door een gemachtigde liet vertegenwoordigen.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag onterecht was, omdat verweerder de hoorplicht had geschonden. Verweerder had in het bestreden besluit aangenomen dat er sprake was van gezinsleven tussen eiseres en referente, maar had dit niet eerder in het primaire besluit erkend. Hierdoor had eiseres niet de kans gekregen om op dit nieuwe standpunt te reageren. De rechtbank concludeerde dat de belangen van eiseres om gezinsleven in Nederland uit te oefenen niet voldoende waren meegewogen in de belangenafweging door verweerder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres werden vergoed.

De rechtbank benadrukte dat de hoorplicht essentieel is in gevallen waar artikel 8 van het EVRM aan de orde is, en dat verweerder niet had aangetoond dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van aanvragen voor een mvv, vooral in situaties waar gezinsleven en persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [2002], van Irakese nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. van Reemst)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 9 september 2019 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf bij als familie- of gezinslid bij [referente]” afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder is verschenen mevrouw [referente], referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres was ten tijde van indiening van onderhavige aanvraag 17 jaar. Inmiddels is zij 18 jaar . Referente is de moeder van eiseres. Referente is in 2018 met haar echtgenoot naar Nederland vertrokken.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een mvv afgewezen, omdat referente niet beschikt over zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan. Referente ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en niet gebleken is dat zij blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen. Eiseres heeft verzuimd om alle gegevens en bewijsstukken te overleggen zoals genoemd in het aanvraagformulier. De door eiseres overgelegde huwelijksakte en geboorteakte zijn niet op de juiste wijze gelegaliseerd. Verder heeft eiseres geen toestemmingsverklaring en kopie paspoort van de achterblijvende ouder overgelegd en ontbreekt een goed leesbare, volledig ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring. Ook zijn er geen stukken overgelegd ten aanzien van de invulling van het gezinsleven tussen eiseres en referente.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat referente een uitkering op grond van de Pw ontvangt en dat niet gebleken is dat referente blijvend en volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat zij blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Er wordt daarom niet voldaan aan het middelenvereiste. Het beroep op het arrest Chakroen [1] slaagt niet, omdat referente publieke middelen ontvangt. Met betrekking tot de stelling dat de echtgenoot van referente niet kan werken gelet op zijn medische situatie, overweegt verweerder dat het inkomen van een echtgenoot meegenomen kan worden bij de beoordeling of wordt voldaan aan het middelenvereiste, maar nu de echtgenoot van referente geen middelen heeft er enkel van haar middelen wordt uitgegaan. Er is volgens verweerder geen sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met betrekking tot artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt verweerder dat er geen sprake is van inmenging, nu eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Het algemeen belang van de Nederlandse overheid weegt zwaarder dan het persoonlijke belang van eiseres en referente.
Het middelenvereiste
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte het middelenvereiste aan eiseres heeft tegengeworpen. Uit de arresten Chakroen en Khachab [2] volgt dat in alle gevallen een individuele beoordeling van het middelenvereiste dient plaatst te vinden wat betreft de zelfstandigheid, de hoogte en de duurzaamheid van het inkomen. Verweerder heeft nagelaten een individuele beoordeling te verrichten. Referente beheerst de Nederlandse taal nog niet, waardoor het voor haar lastig is om werk te vinden. Ze heeft toch geprobeerd werk te vinden en zij heeft in februari 2020 ook gewerkt. In maart 2020 heeft zij hiermee moeten stoppen in verband met de uitbraak van het Covid-19-virus. De echtgenote van referente is ernstig ziek en loopt een groot risico als hij besmet raakt met het Covid-19-virus. Verweerder had meer rekening moeten houden met de persoonlijke omstandigheden van referente en haar echtgenoot.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1
Artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid wordt verleend aan het in artikel 3.14 van het Vb genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 van het Vb bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a van het Vb genoemde voorwaarden.
6.2
Artikel 3.22, eerste lid, van het Vb bepaalt dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb, wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb .
6.3
Artikel 3.22, tweede lid, van het Vb bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de verblijfsvergunning eveneens wordt verleend, indien de hoofdpersoon de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW), heeft bereikt of naar het oordeel van verweerder blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
6.4
Uit paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat de IND in ieder geval aanneemt dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 van de Pw te voldoen als de referent voldoet aan de volgende voorwaarden:
- de referent is vijf jaar door het college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9 lid 2 Pw volledig ontheven van de verplichtingen bedoeld in artikel 9 lid 1 Pw; en
- gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat referente, die een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, niet voldoet aan het middelenvereiste. In geschil is de vraag of referente is aanmerking kan kom voor vrijstelling van het middelenvereiste.
8. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat referente volledig en blijvend arbeidsongeschikt is. Referente ontvangt een uitkering op grond van de Pw en niet is gebleken dat zij voldoet aan de voorwaarden genoemd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vc. Verder is ook uit andere documenten niet gebleken dat referente blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te doen. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat referente heeft aangegeven dat zij aan het solliciteren is. Dat referente het Nederlands niet goed machtig is en het daardoor lastig vind om werk te vinden, is onvoldoende voor de conclusie dat zij blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te doen. Uit de beroepsgronden blijkt bovendien dat het referente desondanks is gelukt om werk te vinden, maar dat zij hier gelet op de uitbraak van het Covid-19-virus uit eigen beweging mee gestopt is. Zij heeft deze werkzaamheden niet hervat. Het is dus de keuze van referente geweest om niet te werken.
9. Ten aanzien van het beroep op de arresten Chakroun en Khachab overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder moet op grond van het arrest Chakroun naar aanleiding van wat de betrokken vreemdeling naar voren heeft gebracht, een concrete beoordeling maken van de situatie van die vreemdeling en de betrokken referente waarbij hij alle aangevoerde individuele omstandigheden betrekt. [3] Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder allereerst heeft beoordeeld of referente voldoet aan het middelenvereiste. Vervolgens heeft verweerder aan de hand van de omstandigheden van het specifieke geval beoordeeld of de afwijzing van de mvv-aanvraag onredelijk en onevenredig is. Anders dan eiseres heeft betoogd, heeft verweerder hiermee een juist toetsingskader gehanteerd.
10. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat referente niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Artikel 8 EVRM en het horen in bezwaar
11. Eiseres voert verder aan dat verweerder de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het voordeel van de Nederlandse staat heeft laten uitvallen. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de belangen van eiseres om het gezinsleven met referente uit te oefenen zijn betrokken. De biologische vader van eiseres is overleden en haar hele gezin (moeder, stiefvader en twee halfbroers) verblijft in Nederland. Eiseres heeft hechte persoonlijke banden met referente. Verweerder heeft de medische omstandigheden van de stiefvader van eiseres niet zorgvuldig bij de beoordeling betrokken. De stiefvader van eiseres ondergaat in Nederland een medische noodzakelijke behandeling, deze kan hij niet in Irak krijgen. In Irak moet hij de kosten van een niertransplantatie zelf betalen en loopt hij het risico dat de niertransplantatie illegaal is. Gelet op de medische situatie van de stiefvader van eiseres is het niet mogelijk om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. Eiseres doet hierbij een beroep op Werkinstructie 2019/15 (WI 2019/15). Het besluit van verweerder is verder in strijd met artikel 24, derde lid, van het Handvest. Dat eiseres inmiddels meerderjarig is, maakt niet dat verweerder geen bijzonder gewicht dient toe te kennen aan de belangen van het kind. De aanvraag van eiseres is immers ingediend op het moment dat zij nog minderjarig was. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dit klemt temeer daar verweerder in het primaire besluit de gezinsband nog betwiste. Verweerder is dus teruggekomen op de overwegingen in het primaire besluit, zodat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder handelt hiermee ook in strijd met WI 2019/16.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangenomen dat eiseres de dochter is van referente. Vervolgens heeft verweerder een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt en het belang van eiseres om familie- en gezinsleven in Nederland uit te oefenen met referente minder zwaar laten wegen dan het economische belang van de Nederlandse Staat.
13. Met betrekking tot het horen in bezwaar geldt als uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met wat in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Verweerder heeft immers eerst in het bestreden besluit aangenomen dat er sprake is van gezins-/familieleven tussen eiseres en referente en vervolgens de belangen afgewogen. Eiseres heeft pas in beroep op dit nieuwe standpunt van verweerder kunnen reageren. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is dus geen sprake. Verweerder heeft ook niet op voorhand kunnen uitsluiten dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Bovendien blijkt uit Werkinstructie 2019/15 dat horen in beginsel een deel zal uitmaken van een zorgvuldige besluitvorming als er artikel 8 EVRM-aspecten aan de orde zijn. In een hoorzitting had verweerder bijvoorbeeld navraag kunnen doen naar de medische situatie van de echtgenoot van referente in het licht van Werkinstructie 2019/15 en of er objectieve dan wel subjectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Verweerder had ook kunnen noemen welke stukken van eiseres verlangd werden om dit standpunt nader te onderbouwen.
15. Het beroep is gegrond.
16. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Omdat het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat verweerder de grondslag van het besluit alsnog aan een volledige heroverweging zal moeten onderwerpen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat, naar het zich laat aanzien, geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal immers nog nader onderzoek moeten verrichten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-;en
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285.
3.Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:271.