ECLI:NL:RBDHA:2020:14085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
C/09/604477 JE RK 20-2923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een pleegzorgvoorziening

Op 31 december 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Deze zaak is voortgekomen uit een verzoekschrift van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, dat op 15 december 2020 is ingediend. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en de verklaringen van de ouders. De vader en moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], terwijl de moeder alleen het gezag heeft over [minderjarige 2]. Beide minderjarigen verblijven in een pleegzorgvoorziening.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen waren over de fysieke en emotionele veiligheid van de minderjarigen, wat heeft geleid tot hun uithuisplaatsing. De vader heeft ingestemd met de verlenging van de machtiging, maar heeft ook aangegeven dat hij het in het belang van de kinderen acht dat zij in het pleeggezin blijven opgroeien. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de machtiging verlengd voor een periode van zes maanden, tot 2 juli 2021. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/604477 / JE RK 20-2923
Datum uitspraak: 31 december 2020

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 15 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] Polen,
hierna te noemen: [minderjarige 1]
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de man]
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
ingeschreven op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • een afschrift van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Rotterdam-Dordrecht aan de rechtbank Rotterdam van 20 november 2020 om de gecertificeerde instelling tot tijdelijk voogd over [minderjarige 2] te benoemen, ingekomen bij de rechtbank Den Haag op 28 december 2020.
Op 31 december 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mw. [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door mw. [tolk] tolk Pools.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder.

Feiten

  • Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden, zijn de vader en de moeder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , en is de moeder eenhoofdig belast met het gezag over [minderjarige 2] .
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
  • De kinderrechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking d.d. 2 juli 2020 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van 2 juli 2020 tot 2 juli 2021, alsmede machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 2 juli 2020 tot 2 januari 2021.

Verzoek

De verzoeken strekken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.

Beoordeling

Het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond is ingekomen bij de griffie van de rechtbank Rotterdam op 6 november 2020 en is op 19 november 2020 door de kinderrechter verwezen naar de rechtbank Den Haag op grond van het bepaalde in artikel 265 en artikel 270 eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) omdat de vader inmiddels naar een woning in het arrondissement Den Haag was verhuisd.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Ten tijde van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waren er grote zorgen over hun fysieke en emotionele veiligheid vanwege de afwezigheid van de moeder enerzijds en de eigen problematiek van de vader anderzijds. Ten aanzien van [minderjarige 1] zijn er zorgen over haar taalontwikkelingsstoornis en de negatieve houding die zij ten opzichte van de vader vertoont sinds de moeder is vertrokken. In het huidige pleeggezin ontwikkelen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich goed.
De afgelopen periode heeft de vader moeten werken aan het regelen van geschikte huisvesting en behandeling voor zijn agressie-regulatieproblematiek en drugsgebruik. Dit alles is tot op heden onvoldoende van de grond gekomen, mede doordat de vader de Nederlandse taal niet spreekt en zijn weg niet weet te vinden in de hulpverlening.
De vader heeft zeer recent in gesprek met de gecertificeerde instelling het onzelfzuchtige besluit genomen dat het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gelet op zowel de persoonlijke problematiek als de taalbarrière en de werktijden (60 uur per week) van de vader, het beste is om in het pleeggezin op te groeien. Hij heeft dit standpunt ter zitting bevestigd. De kinderrechter acht het van groot belang dat zijn rol als vader wordt versterkt, ook en juist wanneer het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] definitief vast komt te staan en er voor alle betrokkenen meer duidelijkheid ontstaat. Daarnaast is het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat op korte termijn helder wordt in welk perspectiefbiedend pleeggezin zij, het liefst samen, terecht kunnen.
Mede in reactie op hetgeen de gecertificeerde instelling tijdens de zitting heeft aangegeven, merkt de kinderrechter ten overvloede het volgende op. De kinderrechter stelt vast dat inzake [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] verschillende verzoeken zijn ingediend door verzoekers die gevestigd zijn in Rotterdam. Deze verzoeken zijn of worden nu afwisselend door de rechtbanken Rotterdam en Den Haag behandeld. Het is de vraag of dit in het belang van de minderjarigen, de verzoeker of de belanghebbenden is. De kinderrechter wijst de verzoeker en de belanghebbenden op de mogelijkheid om op grond van artikel 270 lid 1 Rv, derde volzin, bij indiening en planning van eventuele volgende verzoeken uitdrukkelijk aan te geven dat een verwijzing naar een andere rechtbank niet wenselijk wordt geacht.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond verleende machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 2 januari 2021 tot 2 juli 2021;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2020 door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.