ECLI:NL:RBDHA:2020:14048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20-980 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een mvv-aanvraag voor verblijf bij een tante in Nederland, met beoordeling van de onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiseres van Surinaamse nationaliteit, die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had aangevraagd om bij haar tante in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen op 30 juli 2019, en het daartegen gemaakte bezwaar werd op 31 januari 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiseres op 7 februari 2020 en het onderzoek op de zitting vond plaats op 25 juni 2020. Eiseres was niet aanwezig, maar haar vertegenwoordiger was wel aanwezig. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wet- en regelgeving, waaronder artikel 3.28 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij niet of bezwaarlijk door haar naaste familie in Suriname kon worden verzorgd, en dat er geen sprake was van een onaanvaardbare toekomst in haar land van herkomst. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de verklaringen van de broer en tante van eiseres niet voldoende waren onderbouwd met objectieve bewijsstukken. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen beschermenswaardig gezinsleven was tussen eiseres en haar tante, omdat er geen sprake was van 'more than normal emotional ties'. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had besloten om de mvv-aanvraag van eiseres af te wijzen, en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor objectieve bewijsstukken in asiel- en verblijfsprocedures, en de strikte eisen die worden gesteld aan de onderbouwing van claims over de onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres niet voldoende waren om af te wijken van het beleid van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/980
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,geboren op [geboortedatum] , van Surinaamse nationaliteit, eiseres (gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ten behoeve van eiseres ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf, met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 7 februari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Gemachtigde van eiseres is met bericht van verhindering, niet verschenen. Ten behoeve van eiseres was op de zitting aanwezig mevrouw [naam] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij haar tante [naam] (hierna: referente). Daartoe heeft referente op 30 januari 2019 een mvv-aanvraag ingediend. Uit de toelichting hierbij en de stukken die zijn ingediend tijdens de bezwaarprocedure komt naar voren dat de moeder van eiseres in oktober 2018 na een lang ziekbed is overleden. Eiseres werd aanvankelijk ondersteund door twee vriendinnen van haar moeder. Inmiddels woont eiseres bij een van hen, [naam] , maar dat is om verschillende redenen niet langer mogelijk. Eiseres heeft verder een verklaring van haar in Suriname wonende oudere broer overgelegd, waarin hij verklaart niet voor eiseres te kunnen zorgen. Daarnaast heeft referente verklaard dat eiseres niet door de enige nog in Suriname wonende tante kan worden verzorgd, omdat deze tante al jarenlang kampt met psychische klachten en zelf bij haar dochter verblijft en door haar wordt verzorgd. Referente heeft aangegeven dat eiseres niet zelfredzaam is, ook al is zij inmiddels [leeftijd] jaar. Blijkens een beschikking van 13 november 2019 van de kantonrechter te [plaatsnaam] is referente tot voogd en [naam] (nicht wonende te [plaatsnaam] ) tot toeziend voogd benoemd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet met stukken is onderbouwd dat eiseres niet (of bezwaarlijk) door in Suriname wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd en dat om die reden niet is gebleken van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerst lid onder b, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Zo is niet met objectieve bewijsstukken aangetoond dat het voor de broer van eiseres niet mogelijk is om voor haar te zorgen. Verder is niet vast komen te staan dat de in Suriname wonende tante niet in staat is om voor eiseres te zorgen, al dan niet met hulp van derden. Evenmin is met objectieve bewijsstukken onderbouwd dat eiseres, hoewel inmiddels [leeftijd] jaar oud, een grotere behoefte heeft aan verzorging dan een ander kind van die leeftijd. Er is volgens verweerder geen sprake van te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiseres heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Beoordeling
4. De rechtbank gaat uit van het juridisch kader zoals opgenomen in de achter deze uitspraak gehechte bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres ten tijde van de aanvraag minderjarig was en ten tijde van het primaire besluit meerderjarig. Gelet op wat op de zitting is besproken, heeft verweerder de aanvraag van eiseres getoetst aan de eisen die van toepassing zijn bij minderjarigheid. De rechtbank neemt dat dan ook als uitgangspunt.
onaanvaardbare toekomst
6.1.
Volgens eiseres is voor haar geen toekomst in Suriname en zij vindt dat zij dat voldoende heeft onderbouwd. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het onzorgvuldig vindt dat verweerder blijft vasthouden aan objectieve stukken die overgelegd moeten worden nu het van algemene bekendheid is dat dit soort stukken in Suriname niet verkregen kunnen worden. De eigen verklaringen van de broer en tante dienen te volstaan, aldus eiseres. Referente is de aangewezen persoon om voor eiseres te zorgen. Eiseres wijst op voornoemde gezagsbeschikking van 13 november 2019.
6.2.
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat ten aanzien van eiseres niet is gebleken van een onaanvaardbare toekomst in Suriname in de zin van artikel 3.28 van het Vb 2000. Bij de beoordeling van deze vraag moet de rechtbank de aan verweerder toekomende beoordelingsvrijheid in acht nemen.
6.3
De rechtbank heeft begrip voor de wens van eiseres om bij referente in Nederland te wonen. Ook begrijpt de rechtbank dat referente, met haar stabiele woonsituatie en vast inkomen, het als haar taak ziet om zorg te dragen voor eiseres; zij is immers het kind van haar overleden zus. Dat is echter niet wat verweerder dient te toetsten. Verweerder moet beoordelen of voor eiseres een onaanvaardbare toekomst in Suriname is weggelegd in de zin van artikel 3.28 van het Vb 2000. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat daar sprake van is en overweegt daartoe als volgt.
6.4.
Niet is gebleken dat eiseres niet of bezwaarlijk door haar broer of tante in Suriname kan worden verzorgd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de verklaring van de broer van eiseres niet kan worden aangemerkt als objectief bewijsstuk. Zijn stelling dat hij niet de zorg kan bieden die zij nodig heeft, volgt alleen uit de verklaring van de broer zelf. Nu deze verklaring niet met andere verifieerbare bewijsstukken wordt ondersteund heeft verweerder deze terecht onvoldoende geacht. Dit geldt ook voor het betoog dat de tante van eiseres vanwege haar psychische klachten niet voor eiseres kan zorgen. Deze enkele stelling wordt evenmin ondersteund met verifieerbaar bewijs. De verklaring dat eiseres geen bewijs kan leveren omdat de tante niet in behandeling is, is onvoldoende om in dit geval bijvoorbeeld bewijsnood aan te nemen. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat eiseres, zoals zij heeft betoogd, kwetsbaarder is dan anderen van haar leeftijd. Dit betoog is niet nader onderbouwd. Verweerder heeft ook bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat met een al dan niet gezamenlijke inspanning, goede zorg en begeleiding van eiseres haalbaar is. Daarbij kunnen de in Nederland verblijvende familieleden vanuit Nederland de morele en financiële steun (blijven) bieden.
Artikel 8 EVRM
7.1.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Van referente kan niet worden verwacht dat ze naar Suriname gaat, zodat primair sprake is van een objectieve belemmering. Subsidiair dient volgens eiseres haar belang zwaarder te wegen dan het algemeen belang van de Staat.
7.2.
De rechtbank oordeelt anders. Voor beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is vereist dat sprake is van “more than normal emotional ties” tussen eiseres en referente. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat daarvan niet is gebleken. Het vrijwel dagelijks telefonisch contact en de financiële ondersteuning maakt op zichzelf niet dat sprake is van “more than normal emotional ties”.
De rechtbank acht met verweerder verder van belang dat referente en eiseres nooit in gezinsverband samen hebben gewoond en dat referente, die sinds begin jaren 90 in Nederland woont, nooit de feitelijke verzorgster van eiseres is geweest. Dit betekent dat verweerder op goede gronden geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en referente, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, heeft aangenomen. Aan de vraag of sprake is van objectieve belemmeringen dan wel een zwaarder wegend persoonlijk belang van eiseres, komt de rechtbank dan ook niet toe.
afwijkingsbevoegdheid verweerder
8.1.
Eiseres betoogt tot slot dat verweerder gebruik dient te maken van zijn bevoegdheid om van het beleid, naar de rechtbank aanneemt paragraaf B/73.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, af te wijken nu sprake is van een bijzondere situatie. Omdat eiseres inmiddels meerderjarig is, heeft zij geen enkele kans meer om bij haar tante in Nederland te gaan wonen.
8.2.
De rechtbank volgt eiseres niet. Dit is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van zijn beleid had moeten afwijken.
Conclusie
9. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Oosterhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MO
D:
VK
Bijlage:
juridisch kader
Op grond van artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaald als bedoeld in artikel 14 van de Wet worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb ) 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet; en
b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
Het beleid met betrekking tot de vraag wanneer voor een kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst, is neergelegd in paragraaf B7/3.7.1. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Deze paragraaf luidt als volgt:
‘De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatste als normaal zijn te beschouwen’.
In paragraaf B7/3.7.2. van de Vc 2000 is bepaald dat in aanvulling op de in artikel 3.28 Vb 2000 opgenomen voorwaarden, de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid verleent, als ook wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
1. het buitenlandse pleegkind is een bloed- of aanverwant als bedoeld in artikel 1:3 BW van de referent;
2. a. de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders; óf
b. de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders, in het geval dat de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) overleden zijn of een onbekende verblijfplaats hebben; en
3. het gezag van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten.
In paragraaf B7/3.8 van de Vc 2000 staat dat verweerder familie- en gezinsleven aanneemt tussen bloedverwanten, zoals de broer of zus, oom of tante en neef of nicht, mits sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.