ECLI:NL:RBDHA:2020:14030
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van eiser in vordering tot strafonderbreking in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans gedetineerd, vorderde om hem onmiddellijk voor de duur van zes maanden in vrijheid te stellen. Eiser was op 24 maart 2020 veroordeeld tot een vrijheidsstraf van tien maanden, waarvan vier voorwaardelijk, en had een verzoek tot strafonderbreking ingediend, dat door de selectiefunctionaris was afgewezen. Eiser stelde dat de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus niet nageleefd konden worden binnen de penitentiaire inrichting, en dat de Staat tekortschiet in zijn zorgverplichting jegens gedetineerden. De Staat voerde verweer en stelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat er beroep openstond tegen de beslissing van de selectiefunctionaris. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beroepsprocedure bij de RSJ voldoende waarborgen biedt en dat de weg naar de burgerlijke rechter uitgesloten is. Eiser werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Staat zich maximaal zal inspannen om een spoedige beslissing van de RSJ te verkrijgen.