ECLI:NL:RBDHA:2020:14014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
C/09/596254 / KG ZA 20-666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van inbeslagneming van Bandidos-parafernalia door het Openbaar Ministerie

In deze zaak vorderden de eisers, lokale chapters van de Bandidos Motorcycle Club, dat het beleid van het Openbaar Ministerie (OM) om Bandidos-parafernalia in beslag te nemen onrechtmatig was. De eisers stelden dat de inbeslagnames een inbreuk vormden op hun vrijheid van vereniging, aangezien de lokale chapters niet verboden waren. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen, omdat er een beklagprocedure openstond tegen de inbeslagnames op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat de beklagprocedure een voldoende waarborgen biedende rechtsgang is en dat de gang naar de burgerlijke rechter in beginsel niet mogelijk is. De voorzieningenrechter volgde het verweer van de Staat en concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/596254 / KG ZA 20-666
Vonnis in kort geding van 6 november 2020
in de zaak van

1.de informele vereniging BANDIDOS MC AMSTERDAM te Amsterdam,

2. de informele vereniging BANDIDOS MC SITTARDte Sittard,
3. de informele vereniging BANDIDOS MC NIJMEGENte Nijmegen,
4. [eiser, sub 4]te [plaats 1] ,
5. [eiser, sub 5]te [plaats 2] ,
6. [eiser, sub 6]te [plaats 3] ,
7. [eiser, sub 7]te [plaats 4] ,
eisers,
advocaat mr. M.E. van der Werf te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid, meer in het bijzonder het Openbaar Ministerie)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘eisers’ en afzonderlijk als ‘BMC Amsterdam’, ‘BMC Sittard’, ‘BMC Nijmegen’, ‘ [eiser, sub 4] ’, ‘ [eiser, sub 5] ’, ‘ [eiser, sub 6] ’ en ‘ [eiser, sub 7] ’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 juli 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de op 20 oktober 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
BMC Amsterdam, BMC Sittard en BMC Nijmegen zijn lokale afdelingen (hierna ‘lokale chapters’) van Bandidos Motorcycle Club Holland (hierna: ‘BMC Holland’).
2.2.
[eiser, sub 4] is lid van BMC Amsterdam, [eiser, sub 5] is lid van BMC Sittard, [eiser, sub 7] is lid van BMC Nijmegen en ook [eiser, sub 6] is lid van een van deze drie lokale chapters.
2.3.
Bij beschikking van 20 december 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland naar aanleiding van een door het Openbaar Ministerie (OM) ingediend verzoek ex artikel 2:20 BW onder meer BMC Holland verboden en ontbonden verklaard vanwege het feit dat de werkzaamheid van BMC Holland in strijd is met de openbare orde. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het verbod van BMC Holland inhoudt dat de aanwezigheid van de Bandidos in Nederland, in welke verschijningsvorm ook, wordt beëindigd en het vermogen van BMC Holland, dat in ieder geval bestaat uit de vermogens van de lokale chapters in Nederland, moet worden vereffend.
2.4.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 18 december 2018 de beschikking van 20 december 2017 ten aanzien van BMC Holland bevestigd. Daarbij heeft het gerechtshof overwogen dat de uitingen en gedragingen van BMC Holland, die plaatsvinden in een sfeer en cultuur van geweld en dreiging van geweld, maken dat sprake is van een werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Deze beslissing betekent volgens het gerechtshof dat BMC Holland niet langer mag bestaan en dat het verboden is om lid van BMC Holland te zijn en de werkzaamheid van BMC Holland voort te zetten. Deze beslissing heeft volgens het gerechtshof geen betrekking op andere zelfstandige Bandidos-motorclubs (lees: lokale chapters) in Nederland omdat het verzoek van het OM daarop niet is gericht. Hoewel ook deze lokale chapters geen lid meer mogen zijn van BMC Holland en zij de werkzaamheid van BMC Holland niet mogen voortzetten, is daarmee volgens het gerechtshof niet gezegd dat het de lokale chapters verboden is om te bestaan en om hun eigen werkzaamheid – voor zover die niet (ook) als een werkzaamheid van BMC Holland kan worden aangemerkt – voort te zetten. De lokale chapters zijn naar het oordeel van het gerechtshof zelfstandige informele verenigingen met eigen rechtspersoonlijkheid. Het gerechtshof heeft dit afgeleid uit de omstandigheden dat de lokale chapters een eigen bestuur, een eigen naam, eigen leden, eigen vergaderingen, een eigen contributieverplichting en eigen onderscheidingstekens op de kleding hebben alsmede uit de omstandigheid dat zij zich ook naar buiten toe als zelfstandige eenheid presenteren.
2.5.
Bij arrest van 24 april 2020 heeft de Hoge Raad het door het OM tegen het arrest van 18 december 2018 ingestelde cassatieberoep verworpen. De Hoge Raad heeft overwogen dat artikel 2:20, eerste lid, BW strikt moet worden uitgelegd, in die zin dat toewijzing van een verzoek op de voet van artikel 2:20 BW tot gevolg heeft dat uitsluitend de rechtspersoon ten aanzien van wie het verzoek is gedaan, verboden wordt verklaard en wordt ontbonden. Het verbod van BMC Holland kan volgens de Hoge Raad alleen de lokale chapters treffen als die chapters geen rechtspersonen zijn. De Hoge Raad heeft het oordeel van het gerechtshof dat de lokale chapters zijn aan te merken als rechtspersonen in stand gelaten.
2.6.
Het OM heeft in juni 2020 onder (onder meer) [eiser, sub 4] , [eiser, sub 5] , [eiser, sub 6] en [eiser, sub 7] diverse Bandidos-parafernalia (kleding, helmen en andere voorwerpen met Bandidos-kenmerken) in beslag genomen.
2.7.
De advocaat van eisers heeft bij brief van 15 juni 2020 het Landelijk Parket en het College van Procureurs-Generaal naar aanleiding van de inbeslagnames erop gewezen dat de lokale chapters niet zijn verboden en dat zijn cliënten zich door het dragen van hun lokale clubkleding niet schuldig hebben gemaakt aan het voortzetten van de werkzaamheid van BMC Holland. De advocaat van eisers heeft zich in deze brief op het standpunt gesteld dat de inbeslagnames dan ook onrechtmatig zijn en de aangeschrevenen verzocht onjuiste instructies aan en beleidsopvattingen onder hun personeel ‘bij te sturen’.
2.8.
Bij brief van 7 juli 2020 heeft de hoofdofficier van justitie ( [hoofdofficier van justitie] ) onder meer als volgt aan de advocaat van eisers bericht:
“De werkzaamheid van de lokale chapters, zoals in dit geval het tonen en dragen van Bandidos kenmerken, valt naar mijn mening onder de werkzaamheid van de verboden organisatie Bandidos MC Holland en voortzetting daarvan is dus strafbaar.
Gelet op dit standpunt is er m.i. geen sprake van onjuiste instructies aan politiepersoneel, onterechte inbeslagnames of onjuiste beleidsopvattingen bij officieren. Het beleid van het openbaar ministerie is er juist op gericht dit standpunt uit te dragen en de strafzaken die eruit voortvloeien te steunen.”
2.9.
Het College van Procureurs-Generaal heeft bij e-mail van 7 juli 2020 aan de advocaat van eisers bericht dat het zich met het door de hoofdofficier van justitie ingenomen standpunt kan verenigen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. De Staat te verbieden om zijn beleid en/of voornemen (zoals dat blijkt uit de brief van het Landelijk Parket van 7 juli 2020) om op grond van de beschikking van het gerechtshof en het arrest van de Hoge Raad uitingen van Bandidos en/of lokale Bandidos-verenigingen en/of voorwerpen waarop is vermeld “Bandidos [plaatsnaam]” in beslag te nemen, voort te zetten en/of uit te voeren, zulks met uitzondering van uitingen die uitdrukkelijk verwijzen naar BMC Holland en/of de verboden werkzaamheid van die vereniging;
II. althans in goede justitie een beslissing te nemen;
III. de Staat te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – aan dat de inbeslagnames en het kennelijk door het OM gevoerde beleid jegens hen onrechtmatig zijn, omdat hiermee inbreuk wordt gemaakt op hun vrijheid van vereniging. Volgens eisers staat het OM een onjuiste lezing van de beschikking van het gerechtshof en het arrest van de Hoge Raad voor. Uit deze uitspraken volgt volgens eisers niet dat het tonen en dragen van Bandidos-kenmerken een verboden werkzaamheid van BMC Holland kan opleveren. Het gerechtshof heeft geconstateerd dat BMC Holland zich schuldig maakt aan geweld, dreigen met geweld en verheerlijking van geweld. Dit levert volgens het gerechtshof een werkzaamheid op die de samenleving ontwricht c.q. kan ontwrichten en die derhalve in strijd is met de openbare orde. Het is volgens eisers deze werkzaamheid die het gerechtshof heeft doen besluiten BMC Holland te verbieden en de Hoge Raad heeft dit oordeel in stand gelaten. Het OM gaat er ten onrechte vanuit dat door het gerechtshof en de Hoge Raad is geoordeeld dat alle Bandidos-uitingen een voortzetting van de verboden werkzaamheid van BMC Holland opleveren. In dat geval zouden volgens eisers alle lokale chapters in Nederland door het verbod worden geraakt en dat is blijkens de uitspraken van het gerechtshof en de Hoge Raad nu juist niet beoogd, aangezien de lokale chapters zelfstandige rechtspersonen betreffen met eigen onderscheidingstekens op de kleding.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De Staat heeft ten verwere primair betoogd dat eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De voorzieningenrechter volgt de Staat in dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Volgens eisers maakt het OM beleidsmatig inbreuk op hun vrijheid van vereniging en via deze kortgedingprocedure beogen eisers de rechtmatigheid van dit beleid ter discussie te stellen. Eisers hebben het bestaan van het door hen gestelde beleid uitsluitend onderbouwd door te verwijzen naar de inbeslagnames die in juni 2020 ten laste van [eiser, sub 4] , [eiser, sub 5] , [eiser, sub 6] en [eiser, sub 7] hebben plaatsgevonden. In deze procedure moet er dan ook vanuit worden gegaan dat dit beleid van het OM ter zake niet meer behelst dan deze inbeslagnames. De Staat heeft terecht opgemerkt dat voormelde personen de rechtmatigheid van deze inbeslagnames en daarmee tevens de rechtmatigheid van het door hen gestelde beleid kunnen voorleggen in een beklagprocedure ex artikel 552a Sv. Het is vaste rechtspraak dat deze beklagprocedure een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is die – gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht – de gang naar de burgerlijke rechter in beginsel afsluit. Een uitzondering hierop kan slechts worden aanvaard indien sprake is van zodanig bijzondere of buitengewoon spoedeisende omstandigheden dat de uitkomst van de beklagprocedure niet kan worden afgewacht. De civiele voorzieningenrechter kan in een dergelijk geval een voorlopige maatregel treffen. [eiser, sub 4] , [eiser, sub 5] , [eiser, sub 6] en [eiser, sub 7] hebben niet van het bestaan van dergelijke omstandigheden doen blijken. De stelling dat de inbeslagnames voor hen tot materiële en immateriële schade lijden is door [eiser, sub 4] , [eiser, sub 5] , [eiser, sub 6] en [eiser, sub 7] in het geheel niet onderbouwd, zodat – wat hier verder ook van zij – op grond daarvan niet tot ontvankelijkheid in deze procedure kan worden geconcludeerd. De omstandigheid dat middels de beklagprocedure geen oordeel over de rechtmatigheid van toekomstige beslagen kan worden verkregen, kan in deze procedure evenmin tot ontvankelijkheid van [eiser, sub 4] , [eiser, sub 5] , [eiser, sub 6] en [eiser, sub 7] leiden, aangezien dit een rechtstreeks gevolg betreft van de bewuste keuze van de wetgever om het stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken aldus vorm te geven. Van de zijde van BMC Amsterdam, BMC Sittard en BMC Nijmegen is ter zitting toegelicht dat zij in deze kortgedingprocedure uitsluitend opkomen voor de (gebundelde) belangen van hun individuele leden. Nu blijkens het voorgaande aan die individuele leden ter bescherming van hun door de inbeslagnames geraakte belangen een exclusieve rechtsgang bij de strafrechter ter beschikking staat in de vorm van de beklagprocedure ex artikel 552a Sv, is de conclusie dat ook deze lokale chapters in deze civielrechtelijke kortgedingprocedure in hun vordering niet ontvankelijk zijn.
4.3.
De omstandigheid dat eisers niet in hun vordering kunnen worden ontvangen, brengt met zich dat in deze procedure niet wordt toegekomen aan de beslechting van het daadwerkelijk tussen partijen bestaande geschilpunt, te weten of het tonen en dragen van de door het OM beslagen Bandidos-parafernalia door leden van de lokale chapters moet worden aangemerkt als het voortzetten van de werkzaamheid van BMC Holland in de zin van artikel 140, tweede lid, Sr. Een oordeel hieromtrent is voorbehouden aan de strafrechter (in de beklagprocedure ex artikel 552a Sv dan wel in de nog jegens de individuele leden aanhangig te maken strafrechtelijke procedures wegens vermeende overtreding van artikel 140, tweede lid, Sr). De Staat wijst er in deze kortgedingprocedure zelf op heeft dat er nog geen jurisprudentie voorhanden is over overtreding van artikel 140, tweede lid, Sr. en derhalve nog niet is uitgekristalliseerd wanneer sprake is van het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden rechtspersoon. Nu het geen uitgemaakte zaak is dat chapterleden die zich beperken tot het gebruik van kentekens die (alleen) naar hun eigen (niet verboden) lokale chapter verwijzen het verbod van artikel 140, tweede lid, Sr. overtreden, geeft de voorzieningenrechter de Staat in overweging om in afwachting van een oordeel van de strafrechter hieromtrent af te zien van verdere inbeslagnames onder individuele leden van de lokale chapters. Zulks geldt uiteraard niet voor wat betreft Bandidos-parafernalia die uitdrukkelijk verwijzen naar BMC Holland en/of de verboden werkzaamheid van die vereniging.
4.4.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
5.2.
veroordeelt eisers om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat eisers bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten zijn verschuldigd;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.
mw