ECLI:NL:RBDHA:2020:14005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/6090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 28 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een Iraakse verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van de verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Het primaire besluit, genomen op 29 juli 2020, wees de aanvraag af. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval heeft verweerder op 17 december 2020 medegedeeld zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst wordt, ook niet bij bezwaar. Echter, nu partijen het erover eens zijn dat uitzetting van de verzoeker moet worden voorkomen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat verweerder niet eerder rekening kon houden met documenten die na het primaire besluit zijn ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6090

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2020 in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [2013], van Iraakse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: BH. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de zaak buiten zitting af te doen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 17 december 2020 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit op grond van artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vw niet geschorst wordt, ook niet als tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder niet op grond van de Awb en de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoeker om Nederland meteen te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Naar aanleiding van documenten die verzoeker heeft ingebracht, heeft verweerder besloten om aanvullend onderzoek te laten verrichten door het Bureau Medische Advisering. Deze documenten dateren van ná het primaire besluit. Verweerder heeft hiermee eerder dus geen rekening kunnen houden. In zoverre kende het primaire besluit dus geen gebrek.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist; en
  • wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.