Op 28 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een Iraakse verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van de verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Het primaire besluit, genomen op 29 juli 2020, wees de aanvraag af. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval heeft verweerder op 17 december 2020 medegedeeld zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst wordt, ook niet bij bezwaar. Echter, nu partijen het erover eens zijn dat uitzetting van de verzoeker moet worden voorkomen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat verweerder niet eerder rekening kon houden met documenten die na het primaire besluit zijn ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.