In deze zaak heeft eiser, een Kameroense nationaliteit, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd om bij zijn partner in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 21 januari 2020 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 26 juni 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep. De rechtbank heeft de zaak op 17 december 2020 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.M. Langenberg, en de IND door mr. J. Visschers.
De rechtbank oordeelde dat de IND terecht had besloten dat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Eiser had het inburgeringsexamen niet gehaald en stelde dat hij op basis van bijzondere omstandigheden, zoals de onveilige situatie in Nigeria en zijn psychische klachten, vrijgesteld moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de IND voldoende redenen had om deze vrijstelling te weigeren. Eiser had niet aangetoond dat hij door de omstandigheden niet in staat was om zich voor te bereiden op het examen.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eiser niet had aangetoond dat er een duurzame en exclusieve relatie was met zijn partner, wat ook een vereiste is voor de mvv. De rechtbank concludeerde dat de IND ook op basis van artikel 8 van het EVRM had kunnen besluiten dat eiser geen recht had op een verblijfsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen reden was om de IND in de proceskosten te veroordelen. Eiser krijgt zijn griffiegeld niet terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.