ECLI:NL:RBDHA:2020:14004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/5826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft eiser, een Kameroense nationaliteit, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd om bij zijn partner in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 21 januari 2020 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 26 juni 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep. De rechtbank heeft de zaak op 17 december 2020 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.M. Langenberg, en de IND door mr. J. Visschers.

De rechtbank oordeelde dat de IND terecht had besloten dat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Eiser had het inburgeringsexamen niet gehaald en stelde dat hij op basis van bijzondere omstandigheden, zoals de onveilige situatie in Nigeria en zijn psychische klachten, vrijgesteld moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de IND voldoende redenen had om deze vrijstelling te weigeren. Eiser had niet aangetoond dat hij door de omstandigheden niet in staat was om zich voor te bereiden op het examen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eiser niet had aangetoond dat er een duurzame en exclusieve relatie was met zijn partner, wat ook een vereiste is voor de mvv. De rechtbank concludeerde dat de IND ook op basis van artikel 8 van het EVRM had kunnen besluiten dat eiser geen recht had op een verblijfsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen reden was om de IND in de proceskosten te veroordelen. Eiser krijgt zijn griffiegeld niet terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5826
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1976] , van Kameroense nationaliteit,eiser
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Langenberg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Inleiding en procesverloop

Eiser heeft een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’. Deze aanvraag is op 21 januari 2020 afgewezen. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt, maar dat is op 26 juni 2020 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 juni 2020. Het beroep is op 17 december 2020 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is verschenen mevrouw [naam] . Verweerder (hierna: de IND) heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De aanvraag is aanvankelijk op vier gronden afgewezen. In het verweerschrift heeft de IND gesteld dat alleen nog aan eiser wordt tegengeworpen dat hij niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzame en exclusieve relatie heeft met mevrouw [naam] en dat eiser ook geen verblijfsvergunning krijgt op grond van artikel 8 van het EVRM [1] . De rechtbank geeft daarom alleen een oordeel over deze punten.
3. Met betrekking tot het inburgeringsvereiste geldt het volgende. Het staat vast dat eiser het inburgeringsexamen niet heeft gehaald. Hij vindt dat hij op grond van bijzondere individuele omstandigheden moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste [2] . Hij heeft hiervoor de volgende argumenten gegeven:
(a) hij verblijft als vluchteling in Nigeria en loopt permanent gevaar om te worden gearresteerd door illegaal in Nigeria opererende Kameroense veiligheidstroepen;
(b) hij heeft ernstige psychische klachten en is daardoor feitelijk niet in staat om het inburgeringsexamen te halen;
(c) in Nigeria is sprake van een volledige lock-down vanwege de coronacrisis, eiser heeft alleen toegang tot het vluchtelingenkamp waar hij verblijft en hij is financieel afhankelijk van derden.
4. De rechtbank oordeelt dat de IND heeft mogen beslissen dat eiser niet wordt vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. De IND heeft hierbij aan eiser kunnen tegenwerpen dat niet is gebleken dat het voor eiser door de veiligheidssituatie in Nigeria onmogelijk is om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen en/of dat examen te maken. Ook heeft de IND bij zijn beslissing kunnen betrekken dat eiser het inburgeringsexamen nooit heeft afgelegd en dat hij niet heeft laten zien dat hij zijn best heeft gedaan om zich voor te bereiden op het examen. Dat mag wel van hem worden verwacht. Dat eiser – zoals hij heeft gesteld – het Nederlands beheerst en voldoende kennis heeft van de Nederlandse samenleving, hoefde voor de IND ook geen reden te zijn om hem vrij te stellen van het inburgeringsvereiste. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiser – naar hij heeft gesteld – het vluchtelingenkamp in Nigeria niet uit kan of dat hij financieel afhankelijk is. Dat eiser in Nigeria is erkend als asielzoeker maakt niet dat Nederland daaraan ook gebonden is en dat eiser daarom zou moeten worden vrijgesteld van de inburgeringsverplichting.
5. Over eisers gestelde psychische klachten oordeelt de rechtbank ten eerste dat eiser dit argument te laat naar voren heeft gebracht: hij had dit moeten doen voordat de IND de beslissing op bezwaar nam. Ten tweede blijkt uit de medische informatie die eiser heeft ingediend niet dat hij door zijn psychische klachten niet in staat is om te studeren voor het inburgeringsexamen en/of dat examen af te leggen en/of daarvoor te slagen. Voor een vrijstelling van het inburgeringsvereiste op medische gronden is bovendien een verklaring van een arts nodig die speciaal daarvoor is aangewezen door de Nederlandse ambassade of het Nederlandse consulaat. De door eiser ingediende medische informatie voldoet hier niet aan. Verder heeft de IND terecht opgemerkt dat in de medische informatie niet eisers volledige naam is genoemd en dat daarom niet 100% vast staat dat de informatie betrekking heeft op eiser.
6. De coronacrisis en de lock-down in Nigeria zijn geen bijzondere individuele omstandigheden, want dit heeft geen betrekking op specifiek eiser. Ook heeft verweerder terecht naar voren gebracht dat eisers aanvraag dateert van juli 2019 en dat hij voorafgaand aan zijn aanvraag zijn inburgeringsexamen had moeten behalen.
7. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen de vaststelling van de IND dat en waarom er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met mevrouw [naam] . De rechtbank laat dit punt daarom verder buiten beschouwing. Het beroep van eiser op de Gezinsherenigingsrichtlijn kan daarom ook niet slagen.
8. De IND heeft ook getoetst aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de IND heeft kunnen beslissen dat eiser ook op deze grond geen recht heeft op een verblijfsvergunning. De IND heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser nooit een verblijfsvergunning heeft gehad voor Nederland, ook niet toen hij het gezinsleven met mevrouw [naam] startte. Hij mocht er daarom niet op vertrouwen dat hij om die reden in Nederland zou mogen komen wonen. De IND heeft ook mogen meewegen dat niet is gebleken dat eiser voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal en samenleving, dat hij het inburgeringsexamen nog nooit heeft gedaan en dat hij daar ook geen moeite voor heeft gedaan. Dat het voor eiser, referente en haar dochter lastig zou kunnen zijn om in Kameroen of Nigeria te gaan wonen, heeft voor de IND geen reden hoeven zijn voor een andere beslissing. De IND heeft hierbij kunnen overwegen dat eiser binnen een redelijke termijn alsnog aan de vereisten voor een mvv zou kunnen gaan voldoen. De IND heeft het belang van de Nederlandse overheid bij een terughoudend toelatingsbeleid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiser om in Nederland te mogen wonen.
9. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen reden om de IND te veroordelen in de proceskosten. Eiser krijgt zijn griffiegeld ook niet terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in combinatie met paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).