ECLI:NL:RBDHA:2020:14003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/5302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor moeder en broer van meerderjarige vreemdeling op basis van identiteit en familierechtelijke band

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een moeder en haar broer, beiden van Libanese nationaliteit. De aanvraag was ingediend door de moeder (eiseres) en haar broer (eiser), die zich beroepen op hun familierechtelijke band met een referent die eerder een verblijfsvergunning asiel had gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) op 19 mei 2019 was afgewezen, en dat het bezwaar hiertegen op 8 juni 2020 ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat de identiteit van de broer niet aannemelijk was gemaakt en de familierechtelijke relatie niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat er geen substantieel indicatief bewijs was overgelegd om de identiteit van de broer vast te stellen, en dat de overgelegde documenten niet als voldoende bewijs konden dienen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om aanvullend onderzoek aan te bieden, zoals DNA-onderzoek, omdat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij geen officiële documenten konden overleggen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en de referent, en dat de beroepsgrond van eisers faalde. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [1967], van Libanese nationaliteit, eiseres

[eiser], geboren op [2002], van Libanese nationaliteit,eiser
V-nummers: [v-nummer] en [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 19 december 2018 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is de heer [referent], referent, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Bij besluit van 6 november 2018 heeft verweerder aan referent een verblijfsvergunning asiel toegekend met ingang van 6 juli 2018 tot 6 juli 2023. Op 19 december 2018 heeft referent een aanvraag ingediend om te hereniging met zijn moeder (eiseres) en zijn broertje (eiser).
2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen. Verweerder heeft daaraan – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat de identiteit van eiser niet is aangetoond en dat de familierechtelijke relatie tussen referent, eiseres en eiser niet is komen vast te staan.
Goede procesorde
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het door verweerder ingediende verweerschrift – zoals eisers betogen – buiten beschouwing dient te worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn verweerschrift één dag voor de zitting om 10:13 uur bij de rechtbank heeft ingediend. Hoewel de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen gevolgen verbindt aan het indienen van een verweerschrift buiten de in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb vermelde termijn, moet daarbij evenwel artikel 8:58, eerste lid, van de Awb in acht worden genomen. [1] De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van strijd met de goede procesorde. De gemachtigde van eisers heeft het verweerschrift een dag voor de zitting ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat eisers niet adequaat hierop hebben kunnen reageren en dat zij door deze handelswijze van verweerder in hun processuele belangen zijn geschaad. De enkele stelling van de gemachtigde ter zitting dat zijn kantoorgenoten standaard aanvoeren dat het laat indienen van een verweerschrift in strijd is met de goede procesorde, omdat verweerder de laatste tijd vaak laat een verweerschrift indient is daartoe onvoldoende. Ook de inhoud van het verweerschrift geeft geen aanleiding tot het oordeel dat eisers belemmerd zijn in het adequaat kunnen reageren. Van schending van de goede procesorde is geen sprake. De beroepsgrond faalt.
Identiteit en familieband
4. Verweerder heeft overwogen dat de identiteit van eiser niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft geen substantiële indicatieve stukken overgelegd die de identiteit van eiser onderbouwen. Verder zijn er ook geen substantiële indicatieve stukken die de familieband tussen referent eiser en eisers onderbouwen. De overgelegde kopie van een schoolkaart van eiser is geen identificerend document en bovendien is de informatie daarop niet juist; er staat immers dat eiser de Libanese nationaliteit heeft. De overgelegde “verklaring naam-identificatie” is geen origineel door de Libanese autoriteiten uitgegeven identiteitsdocument of uittreksel uit de burgerlijke stand. Deze verklaring is verder afgegeven op basis van eigen verklaringen van eiser bij een Mukhtar en er ligt geen origineel identiteitsdocument aan ten grondslag. Eisers hebben niet met stukken onderbouwd dat er documenten zijn ingenomen door de rechtbank en waarom zij deze niet terug kunnen krijgen. Niet aannemelijk is gemaakt waarom referent niet behulp van een Libanese advocaat in het bezit kan komen van de benodigde officiële documentatie. Het is de advocaat immers ook uiteindelijk gelukt om eiseres de Libanese nationaliteit te laten krijgen en een Libanese identiteitskaart. Bureau Documenten heeft de geboortekaart van referent onderzocht, maar deze kaart is niet te beoordelen. De kaart is ook beschreven met pen, waardoor de gegevens onvoldoende betrouwbaar zijn. De doopakten betreffen kopieën, zodat deze niet op echtheid te onderzoeken zijn. Bovendien bevatten deze slechts de voornamen van de ouders van referent. Ook het overgelegde uittreksel en de verklaring van individuele inschrijving van referent bevatten alleen de voornamen van de gestelde ouders. De verklaringen van referent waarom hij geen officiële familierechtelijke documenten kan overleggen, zoals een originele geboorteakte van eiser, worden niet gevolgd.
5. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte geen identificerend onderzoek (DNA-onderzoek) heeft aangeboden. Eisers hebben voldoende indicatief bewijs ingediend om de familieband met referent aan te tonen. Dat er geen sprake zou zijn van bewijsnood, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van voldoende indicatief bewijs. Eisers hebben meerdere elkaar versterkende documenten overgelegd. Er is een officieel door de overheid afgegeven document overgelegd. Dat de achternaam van eiseres ontbreekt, is onvoldoende grond om niet aan te nemen dat er substantieel bewijs is om over te gaan tot nader onderzoek. Eisers voeren verder aan dat er wel voldoende indicatief bewijs is overgelegd om de identiteit van eiser vast te kunnen stellen. Eisers hebben uitgelegd waarom er een onjuiste vermelding van nationaliteit op de schoolkaart van eiser staat. De ‘verklaring naam-identificatie’ is een door Bureau Documenten echt bevonden document, voorzien van een foto en is afkomstig van een officiële instantie. De gegevens zijn gecontroleerd door de Mukthar. Het document is niet alleen op basis van gegevens van eiser afgegeven. Het document wordt op verzoek van het wijkhoofd afgegeven, die bekend is met de wijk en de bewoners. Dit document is ook voldoende om de gezinsband van eiser met eiseres aan te tonen.
De identiteit van eisers
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de identiteit van eiseres aannemelijk heeft geacht. Verweerder acht echter de identiteit van eiser niet aannemelijk. De rechtbank overweegt dat verweerder niet verplicht is om aanvullend onderzoek aan te bieden als de betrokkenen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen officiële documenten kunnen overleggen en ook geen ander bewijs voor hun identiteit hebben overgelegd. [2] Verweerder voert in dit kader niet ten onrechte aan dat eisers geen plausibele verklaring hebben gegeven voor het ontbreken officiële documenten. Van bewijsnood is geen sprake. Dat het niet mogelijk zou zijn om een geboorteakte of identiteitskaart voor eiser te krijgen is niet voldoende onderbouwd. Zoals verweerder heeft vermeld in het bestreden besluit is het met behulp van een Libanese advocaat wel gelukt om een identiteitskaart voor eiseres te krijgen, zodat niet valt in te zien waarom dit voor eiser niet zou lukken. Eisers hebben verder niet met stukken onderbouwd welke documenten door de rechtbank zouden zijn ingenomen en dat het voor hun niet mogelijk is om deze documenten terug te krijgen. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de identiteit van eiser niet aannemelijk gemaakt is, aangezien eisers niet alleen geen officiële documenten, maar ook geen ander substantieel bewijs hebben overgelegd waaruit die identiteit kan worden afgeleid. De kopie van de schoolkaart van eiser en de ‘verklaring naam-identificatie’ zijn daartoe niet voldoende. Een schoolkaart is geen identiteitsdocument en verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat daarop staat dat hij de Libanese nationaliteit heeft, terwijl referent heeft verklaard dat eiser staatloos is. De ‘verklaring naam-identificatie’ is niet afgegeven door de Libanese autoriteiten en er ligt geen officieel identiteitsdocument aan ten grondslag. Uit de verklaring volgt immers niet welke documenten ten grondslag hebben gelegen aan het document en bovendien staat er dat de geboortedatum en geboorteplaats zijn overgenomen van een identiteitsbewijs, terwijl eiser heeft verklaard dat hij geen identiteitsbewijs heeft gehad. Bovendien strookt dit niet met de verklaring van referent dat het document is opgemaakt op basis van de verklaringen van eisers zelf. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat de overgelegde kopie van de geboorteakte van eiser geen origineel is en dat hieruit ook niet volgt dat eiser hiermee is ingeschreven in de burgerlijke stand. Bovendien zou het document zijn opgemaakt op 3 mei 2000, terwijl er een recente pasfoto van eiser op staat. De foto is dus later op de geboorteakte bevestigd, maar eisers hebben niet aangetoond dat dit is gedaan door een daartoe bevoegde instantie.
7. Nu de identiteit van eiser niet aannemelijk is gemaakt door officiële documenten noch door substantieel indicatief bewijs, heeft verweerder alleen al hierom niet ten onrechte geen aanvullend onderzoek aangeboden. Zelfs een positieve uitkomst van een DNA-onderzoek maakt het voorgaande namelijk niet anders, omdat daarmee de identiteit van eiser niet aannemelijk kan worden gemaakt.
De familierechtelijke relatie tussen eisers en referent
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers geen substantieel indicatief bewijs van de gestelde familierelatie tussen eisers en referent hebben overgelegd. Verweerder heeft in dit kader kunnen betrekken dat er slechts drie documenten zijn overgelegd waarop de naam van referent staat, te weten de zijn de ‘verklaring van individuele inschrijving’, de ‘verklaring onderhoudsplichtige’ en de geboortekaart. De door eisers overgelegde ‘verklaring van individuele inschrijving’ en de ‘verklaring van onderhoudsplichtige’ bevatten alleen de voornaam van de ouders van referent, zodat hiermee niet de familieband tussen eisers en referent kan worden vastgesteld. Verder heeft Bureau Documenten de echtheid van de ‘verklaring onderhoudsplichtige’ en de geboortekaart niet kunnen vaststellen. De documenten die eisers hebben overgelegd waarop de naam van referent niet is gemeld, kunnen reeds om die reden de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent niet aannemelijk maken. Verder zijn deze documenten – behalve de ‘verklaring naam-identificatie’ – ook niet origineel, zodat reeds daarom weinig bewijswaarde aan deze documenten kan worden toegekend.
Jongvolwassene
9. Verweerder heeft overwogen dat referent niet wordt aangemerkt als een jongvolwassene. Referent was bij binnenkomst in Nederland immers 25 jaar oud en 25-jarigen worden in beginsel niet beschouwd als jongvolwassenen. Referent had verder ten tijde van zijn asielaanvraag naar eigen zeggen en serieuze relatie, geruime tijd in Libanon gewerkt en hij had in Libanon de zorg voor eiseres en eiser. Uit deze factoren blijkt niet dat referent niet als volwassen beschouwd moet worden.
10. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte zich op het standpunt heeft gesteld dat referent geen jongvolwassene meer is, omdat hij ouder is dan 25 jaar. Verweerder heeft dit onvoldoende gemotiveerd. Eisers verwijzen in dit kader naar een uitspraak van de ABRvS. [3] Referent had geen eigen gezin gestart, maar hij was onderdeel van het gezin van eisers en zorgde voor hen.
11. De rechtbank overweegt dat uit voornoemde uitspraak van de ABRvS volgt dat verweerder bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval moet beoordelen of sprake is van jongvolwassenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat in deze zaak heeft gedaan. Verweerder heeft immers behalve de leeftijd van referent, ook betrokken dat referent een langdurige relatie had, hij in het land van herkomst geruime tijd heeft gewerkt en dat hij de zorg had over eiseres en eiser. Verweerder heeft aldus niet alleen de leeftijd van referent betrokken. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat referent zelfstandig in zijn levensonderhoud kon voorzien al voldoende is voor de conclusie dat hij feitelijk niet meer behoort tot het gezin van eisers. [4] Verweerder heeft terecht betoogd dat uit de door referent genoemde omstandigheden volgt dat hij in staat was om op eigen benen te staan en daarbij niet afhankelijk was van eisers.
Dat referent naar eigen zeggen heeft gewerkt om te kunnen bijdragen aan het onderhoud van eisers, neemt niet weg dat referent voor een langere periode ook in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. De beroepsgrond faalt.
More than the normal emotional ties
12. Verweerder heeft overwogen dat aannemelijk is dat referent met eisers in Libanon heeft samengewoond en dat ook aannemelijk is dat referent eiseres hielp met de zorg voor eiser, maar dat er niet is gebleken dat er sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen hen of een band die de normale banden tussen ouder en kind, of onderling tussen broers, overstijgt. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiseres tot aan het vertrek van referent, 16 jaar lang heeft gewerkt. Zij had dus zelf een inkomen en was dus niet expliciet financieel afhankelijk van referent. Referent ondersteunt eisers vanuit Nederland niet, zodat niet is gebleken van een financiële afhankelijkheid. Niet gebleken is dat eisers zelf niet kunnen werken en een inkomen kunnen verkrijgen. Verder hebben eisers niet onderbouwd dat eiseres gezondheidsproblemen heeft. Er is niet gebleken dat eiseres specifiek van referent afhankelijk is voor medische zorg. Ook is er onvoldoende gebleken dat er geen andere familieleden of derden zijn die eisers in Libanon bij kunnen staan. De oudere broer en een zus van referent wonen nog in Libanon, en niet gebleken is dat zij niet voor eisers kunnen zorgen. Het is onduidelijk waar de informatie in de “verklaring van onderhoudsplichtige” op is gebaseerd. Bovendien is de verklaring afgegeven op 24 april 2019, toen referent al in Nederland was. Dit strookt niet met de verklaringen van referent dat eiseres nog werkte tot aan zijn vertrek uit Libanon en dat hij eisers sindsdien niet financieel heeft ondersteund.
13. Eisers voeren aan dat er sprake is van “more than the normal emotional ties”. Referent heeft jarenlang zorg geboden, ook financieel, en hij heeft altijd bij eisers gewoond. Dat referent momenteel niet in staat is om bij te dragen aan het inkomen van eisers maakt dat niet anders.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is “more than the normal emotional ties” tussen eisers en referent. Verweerder mocht hieraan ten grondslag leggen dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dat referent financiële ondersteuning bood betekent niet dat eisers niet financieel onafhankelijk kunnen zijn. Uit de verklaringen van referent volgt immers dat eiseres tot aan het vertrek van referent werkzaam was. Dat eisers niet in staat zijn om werk te vinden heeft referent onvoldoende onderbouwd. De gestelde gezondheidsklachten van eiseres zijn niet onderbouwd, zodat ook niet is gebleken dat eiseres om die reden afhankelijk is van referent. Dat eisers en referent een nauwe band hebben, is niet voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen, nu deze niet de gebruikelijke banden overstijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deuitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie in dit kader onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1169.
2.Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1501, onder 8.1, en het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192.
3.Uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:996.
4.Uitspraak van 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.