In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een asielzoeker met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) dat hem overplaatste van een opvangvoorziening in [plaatsnaam 1] naar de [naam locatie] in [plaatsnaam 2]. Direct na aankomst bij de nieuwe locatie heeft verzoeker het terrein verlaten en zich onttrokken aan het toezicht van het COA. Op 11 mei 2020 heeft hij beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het onderzoek op 19 augustus 2020 gesloten en partijen hebben afgezien van een zitting. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat eist. Echter, in een eerdere uitspraak met zaaknummer AWB 20/3948 heeft de rechtbank het beroep in de hoofdzaak niet-ontvankelijk verklaard. Hierdoor was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.