ECLI:NL:RBDHA:2020:13996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
C/09/574329 / HA ZA 19-568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige en rechter-commissaris in geschil over aandelenovername

In deze civiele procedure, die diende bij de Rechtbank Den Haag, heeft eiseres DPB B.V. een vordering ingesteld tegen MNP B.V. en andere gedaagden met betrekking tot de overname van aandelen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 8 april 2020 bepaald dat PP Beheer, ACP Beheer en [gedaagde sub 4] ieder 1/3e deel van de door DPB gehouden aandelen in MNP moeten overnemen. Tevens is MNP voorwaardelijk veroordeeld om de aandelen over te nemen, tenzij de gedaagden binnen 14 dagen in gebreke blijven. De rechtbank heeft de heer drs. G. Rooijackers benoemd als deskundige om de waarde van de aandelen te onderzoeken en te adviseren over de toepassing van de uitkeringstest volgens artikel 2:207 lid 2 BW. DPB heeft geen bezwaar gemaakt tegen de benoeming van de deskundige en is akkoord gegaan met de vragen die aan hem voorgelegd worden. MNP c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit geen aanleiding geeft om de procedure aan te houden. De deskundige is opgedragen om zijn onderzoek uit te voeren en zijn bevindingen te rapporteren. De rechtbank heeft ook mr. H.J. Vetter benoemd tot rechter-commissaris, die aanwijzingen kan geven indien er vragen of problemen ontstaan tijdens het onderzoek. De rechtbank heeft verder bepaald dat DPB een voorschot van € 60.500 moet betalen voor het onderzoek van de deskundige. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/574329 / HA ZA 19-568
Vonnis van 23 december 2020
in de zaak van
[DPB] B.V.te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.C. Schepel te Den Haag,
tegen

1.[MNP] B.V.te [plaats] ,

2.
[PP Beheer] B.V.te [plaats] ,
3. [ACP Beheer]
B.V.te [plaats] ,
4.
[gedaagde sub 4]te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat voorheen mr. P.J.Ph. Dietz de Loos te Wassenaar, nu zonder advocaat.
Eiseres wordt hierna DPB genoemd. Gedaagden zullen tezamen worden aangeduid met MNP c.s., en afzonderlijk als MNP, PP Beheer, ACP Beheer en [gedaagde sub 4] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 april 2020 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte na tussenvonnis van de zijde van DPB;
  • de akte na tussenvonnis van de zijde van MNP c.s.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.
1.3.
Op 30 april 2020 heeft MNP c.s. de rechters in deze zaak gewraakt en is de procedure van rechtswege geschorst. Nadat de rechters van de wrakingskamer waren gewraakt en dat wrakingsverzoek is behandeld en afgewezen door een (nieuwe) wrakingskamer, heeft de wrakingskamer bij beslissing van 9 november 2020 verzoekers niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze procedure wordt voortgezet in de stand waarin die zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.
1.4.
De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 20 januari 2021 voor vonnis en bij vervroeging vandaag uitgesproken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank PP Beheer, ACP Beheer en [gedaagde sub 4] veroordeeld ieder 1/3e deel van de door DPB gehouden aandelen in MNP over te nemen. De rechtbank heeft MNP, vooralsnog voorwaardelijk, veroordeeld de door DPB gehouden aandelen in MNP over te nemen, voor zover PP Beheer, ACP Beheer en/of [gedaagde sub 4] met de afname gedurende 14 dagen in gebreke zijn.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat zij voornemens is de heer drs. G. Rooijackers verbonden aan Sman Business Value te benoemen om – kort gezegd – te onderzoeken welke waarde de door DPB in MNP gehouden aandelen vertegenwoordigen en zich daarnaast uit te laten over de vraag of de toets van artikel 2:207 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) al dan niet in de weg staat aan de verkrijging (koop) van eigen aandelen door MNP. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen.
2.3.
DPB heeft bij akte van 22 april 2020 laten weten geen bezwaar te hebben tegen benoeming van de heer Rooijackers tot deskundige. Daarnaast heeft DPB verklaard het eens te zijn met de door de rechtbank geformuleerde vragen aan de deskundige.
2.4.
MNP c.s. hebben in hun akte van 22 april 2020 niet inhoudelijk gereageerd op de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen. Zij hebben hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis en hebben de rolrechter verzocht de behandeling van de zaak aan te houden tot in hoger beroep is beslist.
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat 2:339 lid 1 BW in samenhang met artikel 2:340 lid 1 BW (dat ook op uittreding van toepassing is op grond van 2:343 lid 2 BW) de mogelijkheid van hoger beroep uitsluit totdat eindvonnis is gewezen. Nu de rechtbank de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep niet heeft opengesteld, geeft het door MNP c.s. ingestelde hoger beroep geen aanleiding het verzoek tot aanhouding toe te wijzen.
2.6.
De rechtbank zal nu overgaan tot benoeming van de heer drs. G. Rooijakkers, verbonden aan Sman Business Value. Deze deskundige heeft de rechtbank desgevraagd laten weten in staat en bereid te zijn deze opdracht op zich te nemen.
2.7.
Nu er geen bezwaren zijn geuit tegen de door de rechtbank in het tussenvonnis voorgestelde vragen, zullen deze vragen aan de deskundige worden voorgelegd. Zoals onder 4.25 van het tussenvonnis is overwogen, zal de rechtbank onder meer aan de deskundige verzoeken rekening te houden met de mogelijkheid dat – bij een succesvol hoger beroep van MNP in de procedure tegen (de familie van) [X] – de N-certificaten van aandelen in [de Holding] B.V (de N-certificaten) terugkeren bij MNP (zie 2.4 en 4.25 onder 3 van het tussenvonnis). De rechtbank acht het van belang dat de deskundige in zijn advies ten aanzien van de uitkeringstest – voor zover en zoveel mogelijk – rekening houdt met dit scenario. Hoewel de formulering daartoe mogelijk aanleiding kan geven, is het echter niet de bedoeling dat de opdracht van de deskundige ook een onderzoek omvat naar de waarde van de N-certificaten in het geval de verkoop van de N-certificaten door MNP aan (de familie van) [X] door het gerechtshof wordt teruggedraaid.
2.8.
De deskundige heeft het voorschot op zijn honorarium begroot op een bedrag van
€ 60.500 (inclusief BTW). Zoals in het tussenvonnis al is aangekondigd, zal DPB het voorschot dienen te betalen.
2.9.
De rechtbank wijst partijen erop dat zij op grond van artikel 198 lid 3 Rv verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Verder wijst de rechtbank erop dat de artikelen 2:351 BW en 2:352 BW van overeenkomstige toepassing zijn op grond van artikel 2:343 lid 2 BW in samenhang met 2:339 lid 1 BW.
2.10.
De rechtbank zal mr. H.J. Vetter tot rechter-commissaris benoemen. Mochten er tijdens de werkzaamheden van de deskundige vragen rijzen of problemen ontstaan dan kan de rechter-commissaris op verzoek van de deskundige aanwijzingen geven.
2.11.
In afwachting van het deskundigenbericht zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beveelt een onderzoek door de volgende deskundige:
De heer drs. G. Rooijackers RC RV,
verbonden aan Sman Business Value;
correspondentieadres: [adres]
telefoon: [nummer]
e-mailadres: [e-mailadres]
3.2.
bepaalt dat de deskundige in het kader van het te verrichten onderzoek de volgende vragen gemotiveerd dient te beantwoorden:
DPB houdt 25% van de gewone aandelen in MNP. Welke waarde vertegenwoordigen deze aandelen in het economisch verkeer per de datum van uw waardering?
Kunt u, na raadpleging van het standpunt van het bestuur van MNP hierover, adviseren of de uitkeringstest bedoeld in artikel 2:207 lid 2 BW, in redelijkheid toegepast, in de weg staat aan de verkrijging door MNP van alle, dan wel een deel van de, door DPB gehouden aandelen en zo ja tot welk deel?
Wilt u bij de beantwoording van vragen 1 en 2 betrekken de verkoop door MNP van de N-certificaten aan (de familie van) [X] voor een koopsom van € 122.500.000,-, de omstandigheid dat die koopsom (nog) niet beschikbaar is voor MNP en de mogelijkheid dat – bij succes in hoger beroep – de certificaten terugkeren bij MNP.
Zijn er nog omstandigheden die naar uw mening relevant zijn voor de prijsbepaling door de rechtbank?
het voorschot
3.3.
bepaalt dat DPB als voorschot een bedrag van € 60.500 (inclusief BTW) dient te deponeren. Hiertoe ontvangt DPB een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
3.4.
bepaalt dat de deskundige de rechtbank zal verzoeken om vaststelling van een nader voorschot indien en zodra hem in de loop van het onderzoek blijkt dat dit meer gaat kosten dan oorspronkelijk begroot;
3.5.
bepaalt dat het voorschot en in voorkomend geval het nadere voorschot binnen drie weken na ontvangst van de factuur dienen te worden voldaan;
3.6.
bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden pas zal aanvangen nadat de griffier hem heeft bevestigd dat het voorschot door het LDCR is ontvangen;
3.7.
bepaalt dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie wegens niet ontvangen deskundigenbericht indien de bedoelde voorschotten niet tijdig worden voldaan;
het onderzoek
3.8.
bepaalt dat de advocaat van DPB binnen twee weken na de datum van dit vonnis een afschrift van het volledige procesdossier aan de deskundige ter beschikking zal stellen;
3.9.
bepaalt voorts dat, indien bedoelde kopie van alle gedingstukken niet tijdig aan de deskundige ter beschikking is gesteld, de deskundige de rechtbank daarvan moet berichten; in dat geval zal de rechtbank DPB sommeren de stukken binnen een termijn van twee weken alsnog ter beschikking te stellen; indien DPB nalaat aan die sommatie te voldoen, wordt de zaak verwezen naar de rol voor conclusie wegens niet ontvangen deskundigenbericht;
3.10.
wijst de deskundige erop dat hij voor aanvang van het onderzoek kennis dient te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
3.11.
bepaalt dat de deskundige zijn onderzoek zelfstandig zal verrichten, ter plaatse en ten tijde als hem goeddunkt en dat hij in zijn rapport zal vermelden op welke wijze hij partijen in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen alsmede of van die gelegenheid gebruik is gemaakt en, zo ja, wat dergelijke opmerkingen en verzoeken hebben ingehouden;
3.12.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van onderzoek;
het schriftelijke rapport
3.13.
bepaalt dat de deskundige het concept van zijn schriftelijke en gemotiveerde concept-rapport (tenzij de rechter-commissaris deze termijn na een daartoe strekkend verzoek van de deskundige heeft verlengd) uiterlijk 16 weken nadat de griffier heeft meegedeeld dat het voorschot is voldaan, zal doen toekomen aan de civiele griffie van deze rechtbank (postbus 20302, 2500 EH Den Haag), met vermelding van het zaak- en rolnummer van deze zaak;
3.14.
wijst de deskundige erop dat uit de concept-rapportage moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
3.15.
bepaalt dat de griffier de concept-rapportage aan partijen zal zenden en dat partijen zich uiterlijk binnen drie weken na ontvangst bij akte kunnen uitspreken over deze concept-rapportage;
3.16.
bepaalt dat de griffier de hiervoor bedoelde akten aan de deskundige zal toezenden en dat de deskundige, uiterlijk drie weken na ontvangst van deze akten, zijn schriftelijke, gemotiveerde en ondertekende rapport, met een gespecificeerde declaratie, zal doen toekomen aan de civiele griffie van deze rechtbank (postbus 20302, 2500 EH Den Haag), met vermelding van het zaak- en rolnummer van deze zaak;
3.17.
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit vonnis aan de deskundige zal zenden;
3.18.
bepaalt dat twee weken nadat het deskundigenbericht bij de griffie van deze rechtbank is ingeleverd en nadat de griffier exemplaren daarvan heeft toegezonden aan partijen, de zaak op de rol wordt gebracht voor uitlaten partijen over de voortgang van de procedure;
de rechter-commissaris
3.19.
wijst mr. H.J. Vetter aan als rechter-commissaris voor de onder 2.10 genoemde aangelegenheden;
verdere beslissingen
3.20.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter, mr. A.C. Bordes en mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.