Op 20 november 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak kwam voort uit verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming, die bezorgd was over de onduidelijke en instabiele opvoedingssituatie van de minderjarige. De ouders, die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, waren niet in staat om een veilige en stabiele omgeving voor hun kind te bieden. De vader en moeder hebben beiden ingestemd met de verzoeken van de Raad, maar gaven aan dat zij om verschillende redenen niet in staat waren om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het noodzakelijk is om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en hem uit huis te plaatsen bij de grootouders aan vaderszijde, om zijn veiligheid en welzijn te waarborgen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.