ECLI:NL:RBDHA:2020:13986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
C/09/602250
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 20 november 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak kwam voort uit verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming, die bezorgd was over de onduidelijke en instabiele opvoedingssituatie van de minderjarige. De ouders, die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, waren niet in staat om een veilige en stabiele omgeving voor hun kind te bieden. De vader en moeder hebben beiden ingestemd met de verzoeken van de Raad, maar gaven aan dat zij om verschillende redenen niet in staat waren om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het noodzakelijk is om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en hem uit huis te plaatsen bij de grootouders aan vaderszijde, om zijn veiligheid en welzijn te waarborgen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/602250 / JE RK 20-2606
Datum uitspraak: 20 november 2020

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van de op 10 november 2020 en 19 november 2020 ingekomen verzoeken van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de man]
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]
[de vrouw 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vrouw 2]

hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende te [woonplaats 1]

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 10 november 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 10 november 2020 tot 23 november 2020 en is het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 20 november 2020.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 10 november 2020;
- het verzoek van de Raad tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , ingekomen op
19 november 2020.
Op 20 november 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn verschenen:
- mw. [vertegenwoordiger van de raad 1] namens de Raad;
- de vader;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder is voorafgaand aan de zitting telefonisch gehoord, waarna een zakelijke weergave van haar standpunt ter zitting door de kinderrechter aan de andere partijen is medegedeeld.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de grootouders vaderszijde.

Verzoek

De verzoeken strekken tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders vaderszijde, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad heeft het volgende aan de verzoeken ten grondslag gelegd. Er is sprake van veel onduidelijkheid en grote instabiliteit in de opvoedingssituatie. [minderjarige] heeft letterlijk op straat gestaan en is enkele malen niet opgehaald van school. De ouders zijn dusdanig belast met persoonlijke en onderlinge problematiek dat zij onvoldoende beschikbaar zijn voor [minderjarige] . De betrokkenheid van de gecertificeerde instelling is noodzakelijk om besluiten te kunnen nemen in het belang van [minderjarige] en zijn veiligheid te kunnen waarborgen. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk om de plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde te waarborgen, zodat de onduidelijkheid en onzekerheid op dat vlak voorlopig kan worden weggenomen.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet. Hij heeft aangegeven dat het beter ging met [minderjarige] , totdat de moeder in een crisis terechtkwam. De vader is ervan overtuigd dat deze crisis van korte duur zal zijn, waarna [minderjarige] weer bij de moeder kan gaan wonen. [minderjarige] kan in de tussentijd niet bij de vader wonen vanwege redenen die in de privésfeer liggen. De plek bij de grootouders vaderszijde is niet goed, maar beter dan niets en minder definitief dan plaatsing in een pleeggezin.
De moeder heeft telefonisch aangegeven in te stemmen met beide verzoeken. Zij hoopt dat [minderjarige] psychologische hulp krijgt en dat zij op termijn zelf weer voor hem kan zorgen. Tegelijkertijd is het belangrijk dat [minderjarige] ook bij de vader verblijft en contact met hem heeft. De moeder vindt het goed dat [minderjarige] de komende tijd bij de grootouders vaderszijde blijft, omdat zij om hem geven.

Beoordeling

Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige] , hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing, hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de uithuisplaatsing geboden is, wordt verleend. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat thans voldoende gebleken is dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden aanwezig zijn. De gecertificeerde instelling zal dan ook voorlopig worden gemachtigd – zulks in afwachting van het rapport en advies van de Raad – om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
Er is al langere tijd strijd tussen de ouders over de vraag bij wie [minderjarige] moet wonen. Beide ouders wijzen de andere ouder als hoofdopvoeder aan. [minderjarige] heeft daardoor een onvoldoende stabiele woon- en leefomgeving en er heerst veel onduidelijkheid voor hem. De kans bestaat dat [minderjarige] zich afgewezen en ongewenst voelt door de ouders. De moeder verwijst naar de beschikking over de echtscheiding uit 2018, de vader verwijst naar afspraken die bij de Jeugdbeschermingstafel zijn gemaakt in september 2020. De moeder kan de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in ieder geval op dit moment niet op zich nemen vanwege haar persoonlijke psychische problematiek. De vader heeft aangegeven [minderjarige] niet in huis te kunnen nemen vanwege privéredenen, die hij niet met de kinderrechter wil delen. [minderjarige] verblijft momenteel bij de grootouders vaderszijde. De kinderrechter merkt op dat het schokkend is dat beide ouders de zorg voor [minderjarige] niet op zich willen en/of kunnen nemen. Het is de verantwoordelijkheid en plicht van ouders met gezag om samen, al dan niet ondersteund door hulpverlening, te zorgen voor een veilige en liefdevolle omgeving voor hun kind. De ouders hebben [minderjarige] aan zijn lot overgelaten. Dat maakt dat de kinderrechter, ondanks de genoemde plicht van ouders, van oordeel is dat een uithuisplaatsing bij de grootouders vaderszijde op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] is en noodzakelijk is voor zijn opvoeding en verzorging.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 23 november 2020 tot 10 februari 2021 voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
machtigt Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders vaderszijde, van 20 november 2020 tot 10 februari 2021 en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting gelegen kort
vóór 10 februari 2021;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
- de vader;
- de moeder;
- de stiefmoeder, als informant.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020 door mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 december 2020.
Voor zover deze beschikking betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing, kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.