ECLI:NL:RBDHA:2020:13969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
C/09/600876 JE RK 20-2383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een vermiste minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2005. Het verzoek was ingediend door Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, de gecertificeerde instelling. De minderjarige was op dat moment vermist, waardoor er geen instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper beschikbaar was. Dit maakte het onmogelijk om te oordelen of aan de voorwaarden voor gesloten plaatsing was voldaan.

De kinderrechter had eerder op 28 oktober 2020 een tijdelijke machtiging verleend voor opname in een gesloten accommodatie van 7 november 2020 tot 7 januari 2021. Tijdens de zitting op 31 december 2020 werd vastgesteld dat de minderjarige niet bereid was om te verschijnen en dat de moeder, die in kritieke toestand in het ziekenhuis lag, ook niet aanwezig kon zijn. De advocaat van de minderjarige pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat een gesloten instelling geen optie was, aangezien de minderjarige daar eerder was weggelopen. De stiefvader, die ook als informant optrad, gaf aan dat de gesloten plaatsing niet had geholpen en dat de focus moest liggen op de juiste hulp in een open setting.

De kinderrechter concludeerde dat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen waren, maar dat de vermissing van de minderjarige en het ontbreken van een recente instemmingsverklaring de beoordeling van de noodzaak voor gesloten jeugdhulp belemmerden. De kinderrechter wees het verzoek af, met de opmerking dat de gecertificeerde instelling bij het vinden van de minderjarige moet handelen op basis van de actuele zorgen en omstandigheden. De voorkeur gaat uit naar systeemtherapie en terugplaatsing naar de moeder, met een zo kort mogelijke gesloten plaatsing indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/600876 / JE RK 20-2383
Datum uitspraak: 31 december 2020

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

in de zaak naar aanleiding van het op 9 oktober 2020 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. L. Rijsdam, gevestigd te Leiden.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de man] hierna te noemen: de stiefvader,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 28 oktober 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is machtiging verleend [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van 7 november 2020 tot 7 januari 2021 en is het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 28 oktober 2020;
- de e-mail van de jeugdbeschermer d.d. 28 december 2020.
Op 31 december 2020 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de advocaat van [minderjarige] ;
- de stiefvader, als informant.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- [minderjarige] ;
- de moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de resterende duur van vier maanden.
De advocaat van [minderjarige] heeft verzocht het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen. Daartoe heeft zij bepleit dat een gesloten instelling geen optie is, nu [minderjarige] daarvandaan is weggelopen. Zodra [minderjarige] weer terecht is, zal moeten worden bekeken welke woonplek het beste voor [minderjarige] is. Plaatsing in een residentiële setting heeft alleen meerwaarde als [minderjarige] daar de juiste hulp krijgt.
De stiefvader heeft, mede namens de moeder, die in kritieke toestand in het ziekenhuis ligt en daarom niet bij de zitting aanwezig kan zijn, het volgende aangegeven. Het verblijf in een gesloten setting heeft [minderjarige] niet geholpen en heeft zelfs averechts gewerkt. Het doel van de ondertoezichtstelling is ervoor zorgen dat [minderjarige] zich niet aan het ouderlijk gezag en de hulp onttrekt, maar juist dat is nu gebeurd. Het belangrijkste is dat [minderjarige] geholpen wordt. Dat kan bijvoorbeeld op een open groep met goede begeleiding. Een gesloten plaatsing moet slechts worden gebruikt voor het bieden van hulp, niet om haar op te sluiten. Thuis wonen is geen optie, gelet op de problematiek en het zelfbepalende gedrag van [minderjarige] .

Beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] niet bereid is zich te doen horen, en de moeder in verband met ziekenhuisopname niet bereid is zich te doen horen, zodat het horen van deze personen op grond van artikel 6.1.10, eerste lid onder a, Jeugdwet achterwege kan blijven.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het is zeer zorgelijk dat [minderjarige] is weggelopen en dat het onduidelijk is waar en met wie zij zich bevindt. In de toekomst moet worden voorkomen dat [minderjarige] zich opnieuw aan de jeugdhulp die zij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. De kinderrechter kan, vanwege de vermissing van [minderjarige] en het ontbreken van een recente instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper, echter op dit moment niet oordelen over de vraag of opneming en verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk is. De machtiging gesloten jeugdhulp is eind oktober 2020 slechts voor korte duur afgegeven, om de betrokkenen te laten werken aan snelle terugplaatsing naar de moeder en omdat [minderjarige] bij [verblijfplaats] zeer ongelukkig was en [verblijfplaats] handelingsverlegen was. De gecertificeerde instelling zal, zodra [minderjarige] wordt gevonden, moeten handelen op grond van de zorgen en omstandigheden op dat moment. Daarbij merkt de kinderrechter op dat - voor zover mogelijk - het hervatten van het plan voor systeemtherapie en terugplaatsing naar de moeder de voorkeur verdient, en een eventuele gesloten plaatsing zo kort mogelijk zal moeten duren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2020 door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 januari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.