ECLI:NL:RBDHA:2020:1394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
09/767329-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen van in totaal bijna 1,9 miljoen euro, vrijspraak voor witwassen van ruim zes miljoen euro

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van ruim zes miljoen euro. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij in de tenlastegelegde periode de beschikkingsmacht had over het gehele bedrag of de inhoud van het geldpakket waarop zijn DNA was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het enkele aantreffen van een groot geldbedrag bij de schoonmoeder van de verdachte onvoldoende specifiek was om als schakelbewijs te dienen voor de bewezenverklaring van het feit. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het witwassen van geldbedragen van in totaal bijna 1,9 miljoen euro, die hij thuis en bij zijn schoonmoeder had bewaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op verschillende data, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte twee feiten van witwassen, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard en herkomst van aanzienlijke geldbedragen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij het eerste feit had gepleegd, maar dat er voldoende bewijs was voor het tweede feit, waarbij de verdachte wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat het geld uit een misdrijf afkomstig was.

De rechtbank overwoog de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de ernst van het witwassen van bijna 1,9 miljoen euro. De rechtbank wees ook het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat het strafvorderlijke belang zwaarder woog dan het persoonlijke belang van de verdachte om in vrijheid te worden gesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767329-19
Datum uitspraak: 24 februari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan, te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 24 oktober 2019 en 29 november 2019 ( beiden pro forma), 4 februari 2020 (inhoudelijke behandeling) en 10 februari 2020 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Visser, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. L. de Leon, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 29 november 2019 - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2018 tot en met 5 maart 2019, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en), te weten (van in totaal) 6.018.600 EURO, althans een geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of rechthebbende van één of meerdere bovenvermelde voorwerpen/geldbedragen heeft verborgen en/of verhuld, en/of één of meerdere voornoemde voorwerpen/geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk en/of middellijk - (geheel en/of gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 15 juli 2019, te Leischendam en/of Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en), te weten (van in totaal) EUR
1.890.900,00, bestaande uit EUR
1.885.900,00 (te weten EUR 1.872.040,00 en EUR 13.860,00)(aangetroffen op de [adres] te Leidschendam) en/of EUR 5.000,00 (aangetroffen op de [adres] te Den Haag), althans een geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of rechthebbende van één of meerdere bovenvermelde voorwerpen/geldbedragen heeft verborgen en/of verhuld, en/of één of meerdere voornoemde voorwerpen/geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk en/of middellijk - (geheel en/of gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig (al dan niet eigen) misdrijf.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding [1]
Op 20 april 2018 is het strafrechtelijk onderzoek [Onderzoeks naam] gestart, welk onderzoek zich richtte op witwassen door - onder andere - het verhuren van zogenoemde spookwoningen. In het kader van dit onderzoek is op 5 maart 2019 binnengetreden in tientallen woningen, waaronder de woning aan de [adres] in Den Haag. In het bed in de slaapkamer van deze woning is tijdens de doorzoeking een geldbedrag van € 6.018.600,- aangetroffen, verpakt in 32 pakketten. In één van deze pakketten met geld is DNA van de verdachte aangetroffen.
Het voorgaande, in combinatie met informatie van het Team Criminele Inlichtingen en een melding bij Meld Misdaad Anoniem over de verdachte, is aanleiding geweest voor de start van het onderzoek [Onderzoeks naam] . In het kader van dit onderzoek hebben op 15 juli 2019 doorzoekingen plaatsgevonden in woningen die aan de verdachte konden worden gelinkt. In twee van deze woningen zijn verschillende geldbedragen gevonden. In de woning van de verdachte aan de [adres] te Den Haag is in een papierhouder een bedrag van € 5.000,- aangetroffen. [2] In de woning van [naam] , de schoonmoeder van de verdachte, gelegen aan de [adres] te Leidschendam, is op een kledingkast een sporttas met daarin een geldbedrag van € 1.885.900,- aangetroffen, waaronder coupures van € 200,00 en € 500,00. [3]
Uit de subjectscan (iCOV) is gebleken dat het inkomen van de verdachte in de periode van 2014 tot en met 2017 lag tussen € 9.277,- en € 14.861,- per jaar, dat hij nauwelijks beschikte over banktegoeden en/of spaargeld en dat hij geen erfenissen of schenkingen heeft ontvangen. [4]
De verdachte heeft verklaard dat hij de sporttas met het geldbedrag van bijna 2 miljoen euro in bezit had en deze heeft verborgen in de woning van zijn schoonmoeder aan de [adres] te Leidschendam. De op de [adres] aangetroffen € 5.000,- maakte onderdeel uit van dit grote geldbedrag en is door hem apart gehouden om gewoon te besteden. [5]
De verdachte wordt vervolgd voor het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 6.018.600,- (feit 1) en het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 1.890.900,- (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat volgens de officier van justitie feit 1 tot een bedrag van ten minste € 79.750 bewezenverklaard kan worden.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota, bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het tenlastegelegde geldbedrag dat onmiddellijk afkomstig is uit een eigen misdrijf (eenvoudig witwassen).
Op specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor de beoordeling of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag, moet daarom worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
3.4.2
Ten aanzien van feit 1
In de woning aan de [adres] in Den Haag zijn 32 pakketten met geld aangetroffen. Het geld zat in plastic verpakt met daar omheen duct tape. Het kleinste bedrag dat in één van de pakketten zat is € 79.750,-. Op één van de pakketten is DNA van de verdachte aangetroffen op de plastic zak waarin het geld was verpakt. De verdachte heeft verklaard niets te weten van het geld en niet te weten hoe het kan dat zijn DNA op het pakket is aangetroffen.
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet de bewoner was van de woning aan de [adres] . Evenmin is vastgesteld dat hij daar - al dan niet incidenteel - verbleef of de toegang tot die woning had. Voorts is er geen enkele aanwijzing dat de verdachte in enige relatie stond tot medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , die wel in verband kunnen worden gebracht met de woning aan de [adres] en het daar aangetroffen geldbedrag. Nu er geen bewijsmiddel is waaruit blijkt dat de verdachte (indirect) de beschikkingsmacht heeft gehad over het geldbedrag van ruim 6 miljoen euro dat in de woning is aangetroffen, kan geen bewezenverklaring van het witwassen van het (gehele) tenlastegelegde geldbedrag volgen.
De officier van justitie heeft nog betoogd dat wel een bewezenverklaring kan volgen voor het pakket waarop het DNA van de verdachte is aangetroffen. En hoewel niet meer kan worden vastgesteld hoeveel geld er in dat specifieke pakket zat, zal dat ten minste een bedrag van € 79.750,- zijn geweest, aangezien dat het kleinste bedrag is dat in één van de pakketten is aangetroffen.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. De rechtbank leidt uit het aangetroffen DNA-spoor op één pakket af dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het inpakken van het geld in dat betreffende pakket. De rechtbank kan echter niet vaststellen wanneer dat heeft plaatsgevonden (voor of in de tenlastegelegde periode?), wat de rol van de verdachte daarbij is geweest (was het zijn geld of was hij slechts de inpakker voor iemand anders?) en wanneer het betreffende pakket in de woning aan de [adres] is terechtgekomen. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat alles erop wijst dat alle geldpakketten tegelijkertijd in het bed zijn verborgen. Dit betekent echter niet dat alle pakketten tegelijkertijd zijn verpakt en/of tegelijkertijd in de woning terecht zijn gekomen. De rechtbank kan daarom ook niet vaststellen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode de beschikkingsmacht heeft gehad over de inhoud van dat ene pakket waarop zijn DNA is aangetroffen.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir nog gewezen op het aantreffen van het onder feit 2 tenlastegelegde geldbedrag bij de schoonmoeder van de verdachte en acht dat als schakelbewijs ondersteunend voor de bewezenverklaring van het witwassen van het geldpakket met het DNA van de verdachte in de woning aan de [adres] .
De rechtbank stelt voorop dat schakelbewijs kan worden toegepast indien het bewijsmateriaal van een ander bewezenverklaard feit op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat daar in deze zaak geen sprake van is. Het enkele aantreffen van een groot geldbedrag bij de schoonmoeder van de verdachte (zie feit 2), dat bovendien niet op dezelfde wijze is verpakt als het in de woning aan de [adres] aangetroffen geldpakket, is onvoldoende specifiek om als schakelbewijs te kunnen dienen.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde witwassen.
3.4.3
Ten aanzien van feit 2
Vast staat dat in de woning van de verdachte een geldbedrag is gevonden van € 5.000,- en dat in de woning van de schoonmoeder van de verdachte een bedrag van € 1.885.900,- is aangetroffen dat daar door de verdachte is verstopt. De verdachte heeft verklaard dat beide geldbedragen hem toebehoren en dat de € 5.000,- onderdeel was van het grote geldbedrag. Gelet op de hoogte van dit bedrag, de omstandigheid dat het om contant geld gaat, het aantreffen van coupures van € 200,00 en € 500,00, de wijze waarop het geld was verpakt (diverse bundels biljetten in een sporttas) en de plaats waar het geld was opgeborgen (onder een kleedje bovenop een kledingkast), bezien tegen de achtergrond van de minimale legale inkomsten van de verdachte en het ontbreken van spaargelden op een bankrekening, is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het geld een illegale herkomst heeft. Daarom mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hem rond de Ramadan (de Ramadan begon op 7 mei 2019) door iemand was gevraagd het geld te bewaren om het door te geven aan anderen. Hij wil niet zeggen van wie hij het geld heeft verkregen. Hij kreeg het geld op de [adres] in Den Haag in 2 bigshoppers overhandigd en hij heeft het zelf later in de sporttas gedaan. Hij heeft het geld vervolgens achterover gedrukt. Het geld heeft eerst twee maanden in zijn woning aan de ’s [adres] in Den Haag gelegen. Omdat hij met zijn gezin op vakantie ging, heeft hij het geld circa 2 à 3 weken vóór 15 juli 2019 in de woning van zijn schoonmoeder gelegd op een kast in de slaapkamer onder een kleed. [6]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte geeft voor de herkomst van het geld onvoldoende concreet en niet verifieerbaar is, doordat hij niet de naam heeft willen noemen van de persoon van wie hij het geld verkregen zou hebben. Ook de reden waarom de verdachte het geld zou moeten bewaren en aan een derde zou moeten overdragen en de vraag hoe die persoon kan beschikken over een zodanig groot contant geldbedrag, zijn door de verdachte niet beantwoord en bij gebreke van enige onderbouwing ook niet te verifiëren.
Nu de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, was het Openbaar Ministerie niet gehouden tot het verrichten van nader onderzoek. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de bij feit 2 tenlastegelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
De raadsman heeft nog betoogd dat slechts eenvoudig witwassen als bedoeld in artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht bewezen kan worden verklaard, omdat het geld uit eigen misdrijf afkomstig is, aangezien het aanvankelijk door de verdachte rechtmatig ontvangen geldbedrag vervolgens door hem is verduisterd.
Dit verweer kan reeds niet slagen omdat bedoeld wetsartikel slechts ziet op witwassen dat bestaat uit het enkele verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp, terwijl in deze zaak ook sprake is van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, herkomst en vindplaats van het geldbedrag.
Niet kan worden bewezen dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De verdachte zal daarom van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
2.
in de periode van 1 mei 2019 tot en met 15 juli 2019 te Lei
dschendam en/of Den Haag van meerdere geldbedragen van in totaal EUR 1.890.900,00, bestaande uit EUR 1.885.900,00 (te weten EUR 1.872.040,00 en EUR 13.860,00) (aangetroffen op de [adres] te Leidschendam) en EUR 5.000,00 (aangetroffen op de [adres] te Den Haag), de werkelijke aard en herkomst en/of vindplaats heeft verborgen en verhuld, en voornoemde geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan het voorarrest van de verdachte, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke straf, taakstraf of een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal bijna 1,9 miljoen euro. Door zo te handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Dit is zeer kwalijk, omdat op deze manier de onderliggende criminaliteit wordt gefaciliteerd. Daarnaast vormt het witwassen van crimineel geld ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven middels witwasconstructies in het legale betalingsverkeer worden gebracht.
Gelet op de ernst van het feit en de omvang van het witgewassen geldbedrag kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor witwassen bestaat geen specifiek LOVS-oriëntatiepunt. Wel is het oriëntatiepunt voor fraude van toepassing verklaard op witwassen, indien het witwassen in een frauduleuze context heeft plaatsgevonden. Hoewel in deze strafzaak niet kan worden gesproken van witwassen in frauduleuze context, ziet de rechtbank toch aanleiding om aansluiting te zoeken bij het oriëntatiepunt voor fraudedelicten. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en strafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden, en de maximale strafbedreiging op witwassen (in dit geval zes jaar) is zelfs hoger dan die bij de meeste fraudedelicten. De gedachte dat de als uitgangspunt op te leggen straffen voor het witwassen van een geldbedrag en het door fraude verkrijgen van hetzelfde geldbedrag in dezelfde orde van grootte moeten liggen, vindt ook steun in de praktijk in het Verenigd Koninkrijk, waar een gedetailleerd systeem aan straftoemetingsrichtlijnen bestaat, en de tabellen met de als uitgangspunt op te leggen straffen voor witwassen en fraude identiek zijn, voor zover de bedragen overeenstemmen.
In het geval van de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van bijna twee miljoen euro, is op basis van het LOVS-oriëntatiepunt voor fraude als uitgangspunt een straf voorgeschreven in de orde van grootte van 24 maanden tot het strafmaximum, in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. Omdat de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde feit niet bewezen acht, zal zij een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die in het voordeel van de verdachte mee moeten worden gewogen bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf. Ook in het advies van [naam] van 18 oktober 2019 worden naar het oordeel van de rechtbank geen persoonlijke omstandigheden vermeld die een strafmatigende werking zouden moeten hebben.
De rechtbank is zich bewust van de media-aandacht die door deze strafzaak is ontstaan. Dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen, acht de rechtbank echter voorzienbaar en inherent aan de aard en inhoud van dergelijke zaken. Er is naar het oordeel van de rechtbank voorts niet gebleken dat de verdachte door de media-aandacht op zodanige, de ernst van de feiten te boven gegane wijze, in zijn persoonlijke levenssfeer is geschaad dat dit op de straf matigend zou moeten werken.
Al het voorgaande in acht nemend, komt de rechtbank tot de slotsom dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden (met aftrek van het voorarrest) in dit geval passend en geboden is.
Gelet op het voorgaande is het bepaalde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde en zal de rechtbank daarom het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen. Ook het subsidiaire verzoek tot schorsing zal worden afgewezen, omdat het strafvorderlijke belang naar het oordeel van de rechtbank in dit geval zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte om nu in vrijheid te worden gesteld.

7.De inbeslaggenomen goederen

Nu de verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2020 afstand heeft gedaan van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 13.860,- zoals vermeld op de beslaglijst, kan een beslissing van de rechtbank daarover achterwege blijven.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast zoals het rechtens gold dan wel geldt.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
witwassen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verstaat dat het beslag geen beslissing meer behoeft, nu de verdachte ter terechtzitting van het inbeslaggenomen geldbedrag afstand heeft gedaan;
wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2020.

Voetnoten

1.Tenzij hierna anders wordt vermeld, wordt in de voetnoten verwezen naar pagina’s van een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en), en – waar het om tapgesprekken gaat – naar een geschrift. Het betreft steeds pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer [(--)] , van de politie eenheid Den Haag, Team Opsporing (onderzoek ‘Eros’). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de dossiers:- Algemeen dossier (AD) - Ambtshandelingen (AMB);- Beslagdossier (BD); - Persoonsdossier (V).
2.AMB-030, p. 1.
3.AMB-049, een bedrag van € 1.872.040,- zoals op 17 juli 2019 geteld door het bedrijf Geldmaat en Forensisch Dossier, p. 3-5, een bedrag van € 13.860,- dat op 15 juli 2019 door de forensische opsporing uit de sporttas is gehaald ten behoeve van sporenonderzoek.
4.AMB-004.
5.Verhoor van de verdachte op 26 juli 2019, V020-003, p. 4-5.
6.Verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2020, p. 11.