ECLI:NL:RBDHA:2020:13892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20-6904 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverwijzing naar rechtbank voor nader onderzoek naar verblijfsrecht op basis van EU-wetgeving en afhankelijkheidsrelatie met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Ghanese nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document EU/EER, welke was afgewezen door de staatssecretaris. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder, op 23 april 2020, het beroep van eiser gegrond verklaard, maar deze uitspraak werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juli 2020 vernietigd, waarna de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor nader onderzoek.

Tijdens de zitting op 15 december 2020, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de mondelinge uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de stukken niet in onderlinge samenhang te bekijken. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende was gehoord en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn minderjarige kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,-. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van vier weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6904
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 december 2020 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document EU/EER als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 juli 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2020 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het door verweerder ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 23 april 2020 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.
Op 5 december 2020 heeft eiser aanvullende gronden van beroep ingediend. Bij brief van
11 december 2020 heeft verweerder hierop gereageerd.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Engelse taal is verschenen mevrouw
[naam] . Ook was op de zitting aanwezig mevrouw [naam] , de moeder van referenten. De gemachtigde van verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat zij binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Motivering

1.1.
Eiser heeft op 1 juni 2018 een aanvraag ingediend om afgifte van een document waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het arrest Chávez-Vilchez [1] van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Hij beoogt verblijft bij zijn minderjarige kinderen [naam] van [leeftijd] jaar oud en [naam] van [leeftijd] jaar oud, die de Nederlandse nationaliteit bezitten (hierna: referenten).
1.2.
Op 22 juli 2020 heeft de Afdeling het hoger beroep van verweerder gegrond verklaard en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 april 2020 vernietigd omdat verweerder, anders dan de rechtbank oordeelde, terecht het WBV 2018/4 heeft toegepast. Omdat de beroepsfase nu weer open valt, zal de rechtbank eisers overige gronden van beroep beoordelen.
2. Met het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht. Ook is niet gebleken dat sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referenten, dat referenten gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten als aan eiser een verblijfsdocument wordt ontzegd.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak en het beleid van verweerder moet eiser aan een aantal criteria voldoen. Er moet onder andere sprake zijn van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken en van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat referenten gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsdocument wordt ontzegd. Eiser moet voldoende relevante informatie en gegevens overleggen, zodat verweerder hiermee kan onderzoeken of wordt voldaan aan de voorwaarden. De rechtbank hecht eraan op te merken dat verweerder dus niet alleen kan stellen dat eiser onvoldoende objectieve stukken heeft overgelegd.
3.2.
Om te onderbouwen dat voldaan is aan de voorwaarden, heeft eiser diverse stukken overgelegd, waaronder een verklaring van de moeder van referenten waarin zij uiteenzet wat voor rol eiser in het leven van referenten speelt, een verklaring van [naam] waarin staat dat eiser referent [naam] sinds januari 2018 drie keer per week haalt en brengt en een verklaring van de [functie] van de [naam] de [naam] , waaruit blijkt dat eiser dat ook daar doet, en diverse foto’s waarop eiser en referenten te zien zijn op verschillende belangrijke momenten in het leven van referenten. Deze stukken onderbouwen eisers betoog en geven ook duiding aan de zorgtaken die eiser verricht en de mate van zijn betrokkenheid bij referenten. Uit de overgelegde stukken komt het beeld naar voren van een betrokken vader die zich actief bezighoudt met de opvoeding van zijn kinderen. Als verweerder hier niettemin nog vragen over had, dan had het op de weg van verweerder gelegen om bij deze stand van zaken nader onderzoek te doen, bijvoorbeeld door het horen van eiser en/of de moeder van referenten. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift ten aanzien van elk door eiser overgelegd afzonderlijk stuk iets tegengeworpen, maar nagelaten de stukken ook in onderlinge samenhang te bekijken en te beoordelen. De rechtbank merkt verder op dat verweerder eiser heeft tegengeworpen dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar onduidelijk is op grond waarvan verweerder dit vereiste stelt. Eiser en moeder zijn geen stel en dat hoeft ook niet. Het voeren van een gezamenlijke huishouding is geen vereiste dat voortvloeit uit het arrest Chávez-Vilchez.
4. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. V.E.A. Naaijkens mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:354.