ECLI:NL:RBDHA:2020:1387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
NL20.2280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens ongeloofwaardige verklaringen over banden met de Gülenbeweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Turkse nationaliteit, had een opvolgende asielaanvraag ingediend na eerder een aanvraag te hebben gedaan die was afgewezen. De eiser stelde dat hij door de Turkse autoriteiten werd gezocht vanwege vermeende banden met de Gülenbeweging, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen ongeloofwaardig waren. De rechtbank merkte op dat eiser in zijn eerdere aanvraag valse verklaringen had afgelegd, wat afbreuk deed aan de geloofwaardigheid van zijn huidige verklaringen. Eiser had geen bewijs overgelegd om zijn claims te onderbouwen, en zijn verklaringen waren tegenstrijdig. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk door de Turkse autoriteiten werd gezocht en dat zijn aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de geldigheid van het terugkeerbesluit en het inreisverbod.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.2280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

ProcesverloopBij besluit van 27 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.2281, plaatsgevonden op 11 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door
mr. E.R. Weegenaar, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Gunes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 9 juli 2019 is eiser op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) staande gehouden. Op dezelfde dag heeft eiser zijn eerste aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij van Syrische nationaliteit is, van 1984 tot 2011 in Aleppo heeft gewoond en in 2011 vanwege de oorlog in Syrië naar Turkije is gevlucht. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 augustus 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Verweerder heeft, kort samengevat, aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn. Hierbij is ook een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 5 september 2019 door deze rechtbank (NL19.18731) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 oktober 2019 (201906898/1/V2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitspraak van
5 september 2019 bevestigd. Het besluit is hiermee in rechte vast komen te staan.
2.
Op 8 januari 2020 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser stelt nu van Turkse nationaliteit te zijn. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat de Turkse autoriteiten naar hem op zoek zijn en zijn huis regelmatig binnenvallen, omdat hij (ten onrechte) als Gülenist wordt aangemerkt. Nu Gülenisten groot gevaar lopen in Turkije, was eiser gedwongen zijn land te verlaten. Eiser stelt dat hij bij zijn eerste asielverzoek heeft gelogen over zijn identiteit en nationaliteit, omdat hij vreesde dat zijn gegevens met de Turkse autoriteiten zouden worden gedeeld.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, f en g, van de Vw 2000. Verweerder heeft hierbij in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Vermeende banden met de Gülenbeweging en de daaraan ondervonden problemen.
Eiser stelt in Turkije een eigen kapperszaak te hebben gehad in een woonwijk die bekend staat om het aantal PKK-sympathisanten. Voor zijn kapperszaak had eiser een abonnement op de krant Zaman. Voorts stond voor de klanten van de kapperszaak het televisiekanaal Samanyolu regelmatig op. Als gevolg hiervan wordt eiser door de Turkse autoriteiten ervan beschuldigd Gülenist te zijn. Eiser voelde zich gedwongen te vluchten toen via de media duidelijk werd dat de Turkse autoriteiten begonnen met het arresteren van Gülenisten. Eiser stelt dat de Turkse politie vanaf medio 2017 zijn huis regelmatig binnenvalt met het doel om eiser te arresteren vanwege zijn vermeende banden met de Gülenbeweging. De Turkse politie heeft bij een van de invallen de telefoon van eiser doorzocht. Hierbij heeft de politie de app Bylock aangetroffen op deze telefoon. Ook heeft de politie een boek van Gülen aangetroffen. Naar aanleiding daarvan wordt eiser beschuldigd van banden met de Gülenbeweging. Eiser heeft via familie vernomen dat de politie zijn broer bij de laatste huisinval heeft meegenomen naar het politiebureau om hem te ondervragen over eiser.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser door de Turkse autoriteiten wordt beschuldigd van banden met de Gülenbeweging en dat hij daardoor wordt gezocht door de Turkse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk daadwerkelijk de gestelde problemen heeft ondervonden. Eiser kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – samengevat weergegeven – aan dat zijn gestelde problemen ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht, nu hij hierover eenduidig en niet tegenstrijdig heeft verklaard. Verweerder is daarnaast in het bestreden besluit voorbij gegaan aan de in de zienswijze ingebrachte argumenten van eiser over de verklaringen die zien op zijn problemen, het contact met zijn familie en de Bylock app op zijn iPhone. Voorts is verweerder tijdens het gehoor opvolgende aanvraag ten onrechte niet ingegaan op eisers kennis over Gülen en op het feit dat eiser Aleviet is. Nu dit ook in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze naar voren is gebracht, had verweerder aanvullend moeten horen dan wel anderszins nader onderzoek moeten verrichten. Daarnaast betoogt eiser dat zijn verklaringen in zijn eerdere asielaanvraag over zijn identiteit en nationaliteit niet blijvend door verweerder mogen worden tegengeworpen voor de onderbouwing van het standpunt dat hij geen asiel gerelateerd gevaar loopt. Eiser betoogt voorts dat het terugkeerbesluit en inreisverbod ten onrechte van kracht blijven. Tot slot stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de benodigde documenten te verzamelen. Verweerder had eiser aldus in de verlengde asielprocedure moeten opnemen. Voorts heeft eiser nog een brief van Vluchtelingenwerk Nederland over de positie van (vermeende) Gülenaanhangers overgelegd.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
5.1.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
f. de vreemdeling zijn aanvraag enkel heeft ingediend teneinde zijn uitzetting of overdracht uit te stellen of te verijdelen;
g. de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Met verweerder stelt de rechtbank voorop dat het feit dat eiser eerder een asielaanvraag heeft gedaan op valse verklaringen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser door de autoriteiten als aanhanger van de Gülenbeweging wordt beschouwd en om die reden wordt gezocht. Eiser heeft niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk door de autoriteiten van Turkije wordt gezocht. De rechtbank acht hierbij allereerst van belang dat eiser geen enkel document heeft overgelegd om zijn gestelde problemen te onderbouwen. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser geen documenten heeft overgelegd. Eiser heeft zelf verklaard dat de politie bij elke huisinval een ondertekende verklaring achterlaat waarop vermeld staat dat de gezochte persoon, in dit geval eiser, niet is aangetroffen. Voorts heeft eiser verklaard dat zijn broer hem een foto heeft gestuurd van de verklaring die de autoriteiten op zijn deur hebben achtergelaten voor inbeslagname van zijn huis.
Nu eiser door zijn familie op de hoogte wordt gehouden over de gestelde invallen in zijn huis, mag van eiser worden verwacht dat hij via hen aan bewijs kan komen om zijn verklaringen te onderbouwen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de benodigde documenten te verzamelen en dat verweerder de zaak in de verlengde asielprocedure had moeten opnemen. De rechtbank overweegt dat eiser eerder een asielverzoek heeft ingediend en redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van het belang van het overleggen van relevante documenten. Het dient voor zijn eigen rekening en risico te komen dat eiser geen relevante documenten heeft overgelegd. Tot slot acht de rechtbank van belang dat eiser op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er documenten voorhanden zijn, waardoor verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien onderhavige aanvraag in de verlengde asielprocedure op te nemen. Eisers stelling ter zitting, dat een vriend de benodigde stukken binnenkort in Turkije zal ophalen, doet hier niet aan af nu niet valt in te zien waarom eiser niet eerder in staat is geweest de benodigde documenten te verkrijgen.
6.2.
Eiser heeft evenmin met zijn verklaringen aannemelijk kunnen maken dat hij persoonlijk door de autoriteiten van Turkije wordt gezocht. Verweerder heeft hiertoe mogen overwegen dat eiser in algemeenheden blijft steken en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde problemen. Ten aanzien van de gestelde huisinvallen verklaart eiser in eerste instantie dat hij niet weet hoe vaak de politie zijn huis in Turkije is binnengevallen en verklaart hij later dat de politie vanaf medio 2017 gemiddeld één keer per week zijn huis is binnengevallen. Voorts heeft verweerder terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de laatste huisinval. Zo stelt eiser dat de laatste huisinval door de politie tien dagen geleden heeft plaatsgevonden, maar stelt hij later dat dit ongeveer vijftien dagen geleden is gebeurd. Ook met betrekking tot zijn telefoon en de Bylock app heeft eiser wisselend en tegenstrijdig verklaard. Eiser verklaart dat deze app op zijn huidige iPhone 7 of 8 staat geïnstalleerd, terwijl de telefoon die de gestelde problemen in Turkije heeft veroorzaakt een iPhone 4 betreft.
6.3.
Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder voorbij is gegaan aan de in de zienswijze ingebrachte argumenten van eiser over de verklaringen die zien op zijn problemen, het contact met zijn familie en de Bylock app op zijn iPhone, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft gesteld blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder is ingegaan op de door eiser aangevoerde argumenten in de zienswijze met betrekking tot zijn gestelde problemen, het contact met zijn familie en de Bylock app op zijn iPhone. De rechtbank volgt eisers stelling hierover dan ook niet. Deze beroepsgrond faalt.
6.4.
Eisers betoog dat verweerder ten onrechte in het gehoor opvolgende aanvraag niet is ingegaan op het feit dat eiser Aleviet is, volgt de rechtbank evenmin. Alhoewel verweerder ter zitting heeft erkend dat eiser in het gehoor opvolgende aanvraag wel degelijk heeft gesteld Aleviet te zijn, heeft verweerder dit element niet ten onrechte apart hoeven beoordelen. Verweerder heeft hiertoe niet ten onrechte overwogen dat eiser dit motief niet heeft genoemd in het kader van zijn asielrelaas. Voorts heeft verweerder ter zitting terecht overwogen dat de Alevieten niet zijn aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep dan wel risicogroep.
6.5.
De rechtbank volgt eisers stelling dat hij bevraagd had moeten worden over zijn kennis over de boodschap van meneer Gülen evenmin. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser zelf heeft verklaard geen Gülenist te zijn, maar hier enkel van wordt beticht door de Turkse autoriteiten. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte gericht op de vraag of eiser de gestelde betichting door de Turkse overheid aannemelijk heeft gemaakt.
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Turkse autoriteiten hem als Gülenist beschouwen en dat hij daarom wordt gezocht. Nu eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
7.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij pas op de dag van de uitzetting zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt en hierbij heeft verklaard dat hij eerder onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn nationaliteit. Eiser heeft dit standpunt van verweerder in beroep niet betwist. Verweerder heeft eisers aanvraag om die reden terecht op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f en g, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen.
8. Ten aanzien van eisers betoog dat het terugkeerbesluit en inreisverbod ten onrechte van kracht blijven overweegt de rechtbank het volgende. Tegen eiser is bij het besluit van 8 augustus 2019 een terugkeerbesluit uitgevaardigd en aan hem een inreisverbod opgelegd. Bij uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2019 is dit in rechte vast komen te staan. Nu verweerder de asielaanvraag van eiser in onderhavige zaak heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, f en g, van de Vw 2000 en niet is gebleken dat eiser aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan, zijn het terugkeerbesluit en het inreisverbod nog immer van kracht. Deze beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.