ECLI:NL:RBDHA:2020:13849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
20-2342 en 20-2343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag document rechtmatig verblijf gemeenschapsonderdaan en beoordeling van afhankelijkheid van referent

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Ghanese nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser verzocht om afgifte van een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou blijken. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij ten laste kwam van zijn referent, zijn vader, die de Ghanese en Britse nationaliteit heeft en in Nederland woont. Eiser stelde dat hij financieel afhankelijk was van zijn referent, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om deze afhankelijkheid aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat verweerder Ghana terecht als het land van herkomst van eiser had aangemerkt en dat eiser niet kon worden aangemerkt als een familielid die ten laste komt van referent. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde ook dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2342 en AWB 20/2343
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 31 december 2020 in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser),

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Inleiding
2. Eiser is geboren op [1998] en heeft de Ghanese nationaliteit. Hij is op enig moment vanuit Spanje Nederland ingereisd. Op 14 mei 2019 heeft hij een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Met de aanvraag heeft eiser gevraagd om toetsing aan het EU‑recht. Eiser wenst verblijf bij referent, zijn vader. Referent heeft de Ghanese en Britse nationaliteit en woont in Nederland. Eiser heeft bij de aanvraag, in bezwaar en in beroep stukken en verklaringen overgelegd om zijn aanvraag te onderbouwen.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten laste komt van referent en daarmee een familielid is zoals bedoeld in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent aangenomen. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij gezien zijn economische en sociale toestand niet in staat is om in zijn basisbehoeften te voorzien en dat materiële ondersteuning door referent noodzakelijk en reëel is. [1] Eiser heeft daarnaast niet aangetoond dat hij in zijn land van herkomst, Ghana, bij referent inwoonde. [2]
Beroepsgronden eiser
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat hij ten laste is van referent. Eiser wordt zijn hele leven onderhouden door referent en is zijn hele leven al afhankelijk van referent, zowel in Spanje als in Ghana. Hij voert primair aan dat Spanje als zijn land van herkomst moet worden aangemerkt. In beroep en ter zitting heeft eiser verklaard dat hij in december 2017 van Ghana naar Spanje is vertrokken en dat referent zich in maart 2018 bij hem heeft gevoegd. Referent heeft hem financieel onderhouden en eiser was in Spanje ten laste van referent. Voor zover Ghana als land van herkomst moet worden aangemerkt, stelt eiser dat hij ook daar volledig ten laste was van referent. Eiser had in Ghana geen enkele vorm van inkomsten en was het grootste deel van zijn jeugd schoolgaand. Daarom was financiële ondersteuning door referent voor hem noodzakelijk. Eiser heeft verklaringen van een docent uit Ghana en een kennis van referent overgelegd, waaruit blijkt dat referent eiser financieel volledig ondersteunde. Daarnaast heeft hij aanvullende betaalbewijzen uit 2017 overgelegd, waaruit blijkt dat referent maandelijks geld naar eiser overmaakte. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of eiser ten laste komt van referent. Partijen verschillen verder van mening over welk land moet worden aangemerkt als het land van herkomst van eiser.
Land van herkomst
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder Ghana heeft mogen aanmerken als het land van herkomst van eiser. Uit rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (Hof) volgt dat wanneer een derdelander verklaart ten laste te zijn van een burger van de Unie, het land van herkomst de staat is waarin de derdelander verbleef op het ogenblik dat hij heeft verzocht om de burger van de Unie te begeleiden of zich bij hem te voegen. [3] Eiser heeft bij de aanvraag en in bezwaar gesteld dat referent zich in maart 2018 vanuit het Verenigd Koninkrijk in Spanje heeft gevestigd en dat eiser zich in juni 2018 vanuit Ghana bij hem heeft gevoegd. Dat is onderbouwd met de inschrijvingen van zowel referent als eiser in de gemeentelijke basisregistratie van [stad] in Spanje. Referent is op 7 maart 2018 ingeschreven en eiser op 22 juni 2018. Uit de stukken blijkt dus dat referent zich eerst heeft geregistreerd in Spanje, waarna eiser zich bij hem heeft gevoegd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het dossier de gewijzigde stelling van eiser, dat hij eerder in Spanje was dan referent en dat referent zich bij hem heeft gevoegd, niet onderbouwt. De beroepsgrond slaagt niet.
Was eiser ten laste van referent?
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 19 april 2016 nadere invulling gegeven aan het criterium “ten laste van” iemand zijn, aan de hand van overwegingen van het Hof in de arresten Jia en Reyes. [4] De ABRvS heeft geoordeeld dat uit de arresten van het Hof kan worden afgeleid dat het feit dat een referent over een lange periode regelmatig een som geld heeft betaald aan de vreemdeling kan aantonen dat sprake is van een situatie van reële afhankelijkheid van de vreemdeling ten opzichte van de referent, voor zover deze steun noodzakelijk is om in de basisbehoefte van de vreemdeling te voorzien. Om te beoordelen of de verleende steun noodzakelijk is, dient verweerder te bezien of de vreemdeling ten tijde van de aanvraag gezien zijn economische en sociale toestand niet in staat was om in het land van herkomst in zijn basisbehoefte te voorzien. Uit de enkele omstandigheid dat de referent over een lange periode regelmatig een som geld aan de vreemdeling heeft betaald, volgt niet zonder meer dat deze geboden steun ook daadwerkelijk noodzakelijk was om in de basisbehoeften van de vreemdeling te voorzien. De noodzaak van financiële ondersteuning kan worden aangetoond met ieder passend middel.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser de noodzaak van de financiële ondersteuning niet heeft aangetoond. Eiser heeft geen objectieve stukken overgelegd die zijn economische en sociale positie in Ghana inzichtelijk maken. De verklaringen van eiser, referent, de oma van eiser, een voormalig docent van eiser uit Ghana en een kennis van referent heeft verweerder als onvoldoende onderbouwing hiervoor mogen aanmerken. Uit die verklaringen blijkt weliswaar dat referent geld heeft overgemaakt naar eisers oma, onder meer ten behoeve van eiser, maar de aanleiding hiertoe was volgens eisers oma gelegen in eisers minderjarigheid. Van een andere noodzaak tot deze financiële ondersteuning is niet gebleken. Daar komt bij dat eiser in mei 2016 meerderjarig is geworden.
9. Uit de overgelegde afschriften van de bankrekening van referent blijkt dat referent in de periode van 2014 tot 2017 maandelijks geld heeft overgemaakt naar zijn moeder, de oma van eiser. Niet in geschil is dat eiser in die periode bij zijn oma in Ghana woonde. Nu echter de noodzaak van de materiële steun niet is aangetoond, kan het antwoord op de vraag of dit een situatie van reële afhankelijkheid van eiser ten opzichte van referent oplevert, in het midden blijven. Uit de eerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 19 april 2016 volgt immers dat het feit dat referent al lange tijd geld overmaakt aan eiser, niet voldoende is om aan te nemen dat eiser ten laste komt van referent. De beroepsgrond slaagt niet.

Hoorplicht

10. Tot slot heeft eiser naar voren gebracht dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt hierover dat het uitgangspunt is dat de bezwaarmaker in bezwaar moet worden gehoord. Hierop bestaan uitzonderingen. [5] Zo kan verweerder bij een kennelijk ongegrond bezwaar afzien van het horen. Daarvan is sprake als - aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met wat eerder door de bezwaarmaker is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit - naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor. Verweerder heeft in het primaire besluit vermeld dat de noodzakelijkheid van de steun moet worden onderbouwd. Deze noodzakelijkheid is in bezwaar niet onderbouwd met bewijsstukken. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank mogen afzien van het horen in bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat eiser niet kan worden aangemerkt als een familielid die ten laste komt van referent. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb.
2.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder a, van het Vb.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 september 2012, ECLI:EU:C:2012:519.
5.Dit volgt uit artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht.