Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, die sinds 24 september 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, op 26 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Deze aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 30 december 2019, omdat eiser het inburgeringsexamen niet heeft behaald. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder het bestreden besluit op 24 augustus 2020 heeft gewijzigd. De rechtbank heeft op 16 november 2020 de zitting gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.M. Walther, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vreemdelingenwet verweerder de aanvraag kan afwijzen als eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Eiser heeft aangevoerd dat hij een MBO niveau 1 diploma heeft, al anderhalf jaar werkt en 775 uur aan opleidingsactiviteiten heeft voltooid. Hij stelt dat DUO hem vrijstelling heeft verleend van de inburgeringsplicht en verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat stelt dat het inburgeringsexamen de integratie van derdelanders niet onnodig mag belemmeren.
De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op het beroep van eiser op het vierde lid van artikel 3.107a van het Vb, wat leidt tot een motiveringsgebrek. Dit gebrek is echter hersteld tijdens de zitting, waar verweerder alsnog een gedegen motivering heeft gegeven. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de nodige inspanningen heeft verricht en de rechtbank concludeert dat het standpunt van verweerder niet onredelijk is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.