ECLI:NL:RBDHA:2020:13848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
20.2103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag onbepaalde tijd wegens niet voldoen aan inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft eiser, die sinds 24 september 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, op 26 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Deze aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 30 december 2019, omdat eiser het inburgeringsexamen niet heeft behaald. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder het bestreden besluit op 24 augustus 2020 heeft gewijzigd. De rechtbank heeft op 16 november 2020 de zitting gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.M. Walther, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vreemdelingenwet verweerder de aanvraag kan afwijzen als eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Eiser heeft aangevoerd dat hij een MBO niveau 1 diploma heeft, al anderhalf jaar werkt en 775 uur aan opleidingsactiviteiten heeft voltooid. Hij stelt dat DUO hem vrijstelling heeft verleend van de inburgeringsplicht en verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat stelt dat het inburgeringsexamen de integratie van derdelanders niet onnodig mag belemmeren.

De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op het beroep van eiser op het vierde lid van artikel 3.107a van het Vb, wat leidt tot een motiveringsgebrek. Dit gebrek is echter hersteld tijdens de zitting, waar verweerder alsnog een gedegen motivering heeft gegeven. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de nodige inspanningen heeft verricht en de rechtbank concludeert dat het standpunt van verweerder niet onredelijk is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.2103
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.M. Walther), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Eiser heeft sinds 24 september 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op
26 augustus 2019 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Bij besluit van 30 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiser het inburgeringsexamen niet heeft behaald.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft het bestreden besluit op 24 augustus 2020 gewijzigd. Het beroep van eiser heeft mede betrekking op dit gewijzigde besluit.2
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vw kan verweerder de onderhavige aanvraag afwijzen, als eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. De regels over het toepassen van het inburgeringsvereiste zijn nader uitgewerkt in artikel 3.107a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Het volgt uit het eerste lid van dat artikel dat verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning afwijst indien de vreemdeling het inburgeringsexamen of een ander geschikt diploma, certificaat of document niet heeft
1. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
behaald. Tussen partijen is niet in geschil dat dit artikellid op de situatie van eiser van toepassing is.
2. Eiser doet een beroep op artikel 3.107a, vierde lid, van het Vb. Op grond van deze bepaling kan verweerder het eerste lid van dit artikel buiten toepassing laten, als de toepassing daarvan onbillijk is. Eiser meent dat er omstandigheden zijn die verweerder ertoe hadden moeten brengen om niet vast te houden aan de afwijzingsgrond van het eerste lid. Eiser voert in dit verband aan dat hij een MBO niveau 1 diploma heeft, dat hij al anderhalf jaar werkt en dat hij 775 uur aan opleidingsactiviteiten heeft voltooid. Ook voert hij aan dat DUO hem vrijstelling heeft verleend van de inburgeringsplicht. In dit verband wijst eiser ook op de strekking van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 7 november 20183. Die strekking komt erop neer dat het opleggen van de verplichting om het inburgeringsexamen te halen er niet toe mag leiden dat dit de integratie van derdelanders onnodig belemmert.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op het beroep dat eiser in de zienswijze heeft gedaan op het vierde lid van artikel 3.107a van het Vb. Het bestreden besluit lijdt hierdoor aan een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren. Verweerder heeft namelijk ter zitting alsnog een gedegen motivering gegeven op dit punt. Het gebrek is dus hersteld. Eiser heeft op de reactie van verweerder afdoende kunnen reageren en is door het herstel van het geconstateerde gebrek dus niet in zijn belang geschaad.4
4. Verweerder voert aan dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om toepassing te geven aan het vierde lid van artikel 3.107a van het Vb. Verweerder houdt niet vast aan het vereiste om het inburgeringsexamen te halen, als een vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht of als hij aantoont dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan hij niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.5 Van beide situaties is volgens verweerder geen sprake. Om die reden houdt verweerder vast aan het vereiste dat eiser het inburgeringsexamen moet halen.
5. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt niet onredelijk is. Eiser heeft niet overeenkomstig het beleid van verweerder aantoonbaar inspanningen verricht. Verder mag van eiser, gelet op zijn denkniveau, verwacht worden dat hij het inburgeringsexamen met goed gevolg kan afleggen. Nog afgezien van de vraag of de strekking van het genoemde arrest van het HvJ EU één op één op de casus van eiser van toepassing kan zijn, ziet de rechtbank niet in dat en waarom dit gestelde inburgeringsvereiste verder reikt dan nodig is om de integratie van eiser te bevorderen. Belangrijke onderdelen van het inburgeringsexamen zijn kennis van Nederland en schrijfvaardigheid in het Nederlands. Een goede beheersing van deze onderdelen draagt onmiskenbaar bij aan de integratie van eiser. Het zijn nu juist deze onderdelen waarmee eiser moeite heeft, zo heeft hij ter zitting verklaard.
3 ECLI:EU:C:2018:878.
4 De rechtbank geeft hier toepassing aan artikel 6:22 van de Awb.
5 B9/8.1.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6. Het beroep is ongegrond.
7. De rechtbank gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Bpb vast op
€ 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter
zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 december 2020
en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf A.E. van Gestel
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.