ECLI:NL:RBDHA:2020:13797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
7754483/19-11043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuursleden van een vereniging wegens onrechtmatig handelen en liquidatie van een afdeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vereniging en haar voormalige bestuursleden. De eiser, een vereniging, vorderde een schadevergoeding van € 18.000,- van de gedaagden, die in hun hoedanigheid van bestuursleden van een afdeling van de vereniging zouden hebben gehandeld in strijd met de statuten en het huishoudelijk reglement. De eiser stelde dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door een bedrag van € 18.000,- over te maken aan een andere afdeling, terwijl dit bedrag volgens de statuten aan de vereniging toekwam.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 mei 2019, gevolgd door verschillende conclusies en brieven van de partijen. Op 6 oktober 2020 vond een comparitie van partijen plaats, waarbij de betrokkenen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden in 2018 de liquidatie van hun afdeling hebben doorgevoerd en daarbij de middelen aan een andere afdeling hebben overgemaakt, zonder dat de vereniging hiertegen tijdig bezwaar heeft gemaakt.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld, omdat zij mochten aannemen dat zij de liquidatie op de voorgestelde wijze konden uitvoeren, gezien de communicatie met de vereniging en de goedkeuring van eerdere besluiten. De vordering van de eiser werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
rkb/c
Zaaknummer 7754483/19-11043
17 december 2020

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

de vereniging [naam vereniging 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,eisende partij,

gemachtigde: mr. L.G.C.M. de Wit,
tegen

1. [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats]

2. [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3. [gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

4. [gedaagde 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gedaagde sub 1: gemachtigde mr. E. van den Heuvel (mr. N. Ligthart),
gedaagde sub 2: procederende in persoon
gedaagde sub 3: procederende in persoon
gedaagde sub 4: gemachtigde mr. F. Penders.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ”, “ [gedaagde 1] ”, “ [gedaagde 2] ”, “ [gedaagde 3] ”, “ [gedaagde 4] ” en gezamenlijk als “gedaagden”.

Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties van 3 mei 2019;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 1] met producties van 19 juni 2019;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 2] met producties van 19 juni 2019;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 3] met producties van 19 juni 2019;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 4] met producties van 17 juli 2019;
  • de brief van [eiser] overleggen producties van 5 november 2019;
  • de akte van [eiser] in het incident van 19 november 2019;
  • de brief van 18 december 2019 van [gedaagde 1] ;
  • de brief van 19 oktober 2020 van [eiser] ;
  • de brief van 19 oktober 2020 van [gedaagde 4] .
Op 6 oktober 2020 heeft een comparitie van partijen plaats gevonden, waarbij zijn verschenen namens [eiser] mevrouw [betrokkene 1] , bijgestaan door de gemachtigde mr. L.G.C.M. de Wit, en voor gedaagde partij de heer [gedaagde 1] , voorheen [functie] , bijgestaan door de gemachtigde mr. E. van den Heuvel, mevrouw [gedaagde 2] , voorheen [functie] , mevrouw [gedaagde 3] , voorheen [functie] en de heer [gedaagde 4] , voorheen [functie] , bijgestaan door de gemachtigd mr. F. Penders. Mr. Penders heeft aantekeningen ten behoeve van de comparitie na antwoord overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.

Feiten

1.1
In het afschrift van de akte van statutenwijziging van de [eiser] te [vestigingsplaats 1] van
28 december 2006 staat onder meer vermeld:
“(….)
Geldmiddelen
Artikel 3
1. De geldmiddelen van de Vereniging bestaan uit
a. bijdragen van de afdelingen, te regelen in het huishoudelijk reglement;
(….)
Afdelingen
Artikel 6
(….)
6. Het opheffen van een afdeling zal uitsluitend kunnen geschieden met toestemming van het Bestuur, gehoord het advies van het districtsbestuur.
7. De bezittingen van een opgeheven afdeling vervallen aan de Vereniging tenzij de statuten van de betrokken afdeling uitdrukkelijk anders bepalen.
(….)
Artikel 10
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vereniging in en buiten rechte. Alle stukken de vereniging bindende, worden namens het Bestuur getekend door voorzitter en [functie] of bij hun ontstentenis respectievelijk door de vice-voorzitter en de tweede [functie] / [functie] , voor zover in deze functies is voorzien, voor zover het geldzaken betreft, tevens door de [functie] .
(….)
Verenigingsbureau
Artikel 16
1. Ter uitvoering van de werkzaamheden, voortvloeiende uit artikel 2 omschreven doel en aldaar vermelde middelen ter verwezenlijking daarvan, wordt door het Bestuur een verenigingsbureau in stand gehouden.
2. Het verenigingsbureau heeft tot taak de werkzaamheden te verrichten, die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de vereniging.
(….
Bureauhoofd
Artikel 17
(….)
4. Het Bureauhoofd geeft voorts met inachtneming van de bestuursbesluiten en de statuten en huishoudelijk reglement van de vereniging leiding aan de werkzaamheden van het bureau. Hij is het bijzonder belast met:
(….)
b. het (mede) voorbereiden, (mede) ontwikkelen en (mede) uitvoeren van het verenigingsbeleid
c. het signaleren van afwijkingen van het beleid en het doen van voorstellen met betrekking tot het bijsturen van het beleid
(….)”.
1.2
In het huishoudelijk reglement van de [naam vereniging 3] , vastgesteld in de
Algemene Ledenvergadering van 19 januari 1970 staat onder meer vermeld:
“(…..)
Artikel 25Ontbinding der afdeling
De afdeling houdt op te bestaan:
door besluit der algemene vergadering, genomen met een meerderheid van ¾ der uitgebrachte geldige stemmen. Op de voor deze vergadering gezonden convocatie zal het voorstel moeten worden vermeld. Het besluit tot ontbinding zal echter niet kunnen worden genomen zolang tien leden haar nog wensen te continueren.
Doordat de [naam vereniging 1] ophoudt te bestaan, tenzij de ledenvergadering in dat geval besluit de afdeling als zelfstandige vereniging te doen voortbestaan.
Artikel 26Liquidatie
Indien de afdeling ophoudt te bestaan komen haar bezittingen aan de [naam vereniging 1] en zo deze niet meer bestaat aan een of meer verenigingen van liefdadigheid.
(….)”.
1.3
In de email van 19 maart 2018 van [e-mailadres 1]
aan ‘ [geadresseerden] met een cc naar ‘voorzitter [naam vereniging 2] ’ staat onder meer vermeld”
“(….)
6. Van rechtswege (staat in artikel 26 statuten) komt alles wat [vestigingsplaats 2] heeft toe aan landelijk. De vergadering verzoekt het landelijk bestuur de goederen toe te laten komen aan de afdelingen waar de leden van de vereniging onderdak vinden. Namens landelijk mag ik vast toezeggen dat ze aan dat verzoek natuurlijk tegemoet zullen komen.
(….)
Groeten, [betrokkene 1]
Ondersteunt het Bestuur van
- [eiser]
- Stichting [naam stichting 1]
- Stichting [naam stichting 2]
(….)”
1.4
In de brief van 19 juni 2018 van [gedaagde 2] namens het bestuur
aan het Bestuur van de [naam vereniging 1] staat onder meer vermeld:
“(….)
De Algemene Leden Vergadering heeft op 24 april 2018 niet tot een verkiezing van een nieuw bestuur geleid.
(….)
Het zittende bestuur heeft in de aankondiging van de ALV duidelijk gemaakt dat zij niet verder als bestuur wil en verder kan gaan zonder de steun van de leden.
Een besluit om de [naam vereniging 3] op te heffen is dan ook genomen.
(….)
De leden kunnen zich zelf laten inschrijven bij de in de regio werkende afdelingen: Rijswijk, Den Haag en Zoetermeer.
(….)”.
1.5
Op 1 juli 2018 is de afdeling [vestigingsplaats 2] opgeheven.
1.6
Op het bankafschrift van 1 augustus 2018 van de zakelijke rekening bij de ING van
[naam vereniging 3] , met rekeningnummer [rekeningnummer 1]
staat onder meer vermeld:
“(….)
31 juli [rekeningnummer 2] af 18.000,00
Naam: [naam vereniging 4]
Omschrijving: overboeking saldo rekening ivm opheffing afdeling [vestigingsplaats 2] eindafrekening volgt
(….)”.
1.7
In de brief van 2 augustus 2018 van [eiser] aan [naam vereniging 3] ,
ondertekend door [betrokkene 2] , [functie] en [betrokkene 3] , [functie] , staat onder meer vermeld:
“(….)
Het bestuur van de [eiser] verleent u toestemming voor het ontbinden – het vertrek wordt daarmee gelijkgesteld – van de afdeling [vestigingsplaats 2] . Het lidmaatschap van uw afdeling loopt per 1 januari 2019 af.
Als rechthebbende op het vermogen van uw afdeling (artikel 26 van uw statuten) ontvangen wij graag een overzicht van baten en lasten per 1 januari en 1 juli 2018. U kunt dit overzicht mailen naar [e-mailadres 2] .
De betreffende goederen en het archief kunnen naar het Landelijk Bureau, [adres] te [vestigingsplaats 1] , worden gebracht. Het saldo van de bankrekening(en) van uw afdeling kunt u overmaken op [rekeningnummer 3] t.n.v. [eiser] te [vestigingsplaats 1] .
(….)”.
1.8
Op het bankafschrift van 21 oktober 2018 van de zakelijke rekening bij de ING van
[naam vereniging 3] , met rekeningnummer [rekeningnummer 1] staat onder meer vermeld:
“(….)
25-10-2018 Opgeheven betaalrekening [rekeningnummer 1] diversen - € 790,36
[naam vereniging 3] naar [rekeningnummer 3]
t.n.v. [naam vereniging 1]
(….)”.
1.9
In de brief van 10 december 2018 van [eiser] , ondertekend door de heer [betrokkene 2] , [functie] en de heer [betrokkene 3] , [functie] , aan de heer [gedaagde 1] staat onder meer vermeld:
“(….)
In het gesprek van 9 oktober jl. tussen u, en een delegatie van het (voormalige) bestuur van de afdeling [vestigingsplaats 2] met de heren [betrokkene 2] ( [functie] ) en [betrokkene 4] ( [functie] ), is gesproken over de afronding van de opheffing en liquidatie.
Aan dat gesprek geeft u een andere uitleg dan dat deze hiervoor genoemde heren het gesprek hebben ervaren. Zo heeft het bestuur van de [eiser] moeten constateren dat u aan dat gesprek een uitleg geeft welke strijdig is met de hierna vermelde bepaling van de geldende statuten van de [naam vereniging 3] , hierna geciteerd.
U hebt het saldo – naast het wellicht overdragen van typische [x] – overgemaakt aan de afdeling [vestigingsplaats 3] .
(…..)
De heren [betrokkene 2] en [betrokkene 4] hebben daarmee, anders dan u doet voorkomen, niet ingestemd. Immers zij zijn niet bevoegd daarover een rechtsgeldig besluit of instemming te geven. De op 9 oktober 2018 aanwezigen kunnen het bestuur van de [eiser] niet rechtsgeldig binden. Daartoe wordt verwezen naar de statuten van de landelijke vereniging waarin is vastgelegd welke leden van het bestuur bevoegd zijn.
(….)”.

Vordering, grondslag en verweer

2.1
[eiser] vordert veroordeling van gedaagden, hoofdelijk des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.000,- , te vermeerderen met de wettelijke rente over € 18.000,- vanaf 24 januari 2019 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure.
2.2
[eiser] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, ten grondslag dat gedaagden, in hun hoedanigheid van bestuursleden van de informele vereniging van de afdeling [vestigingsplaats 2] van [eiser] (hierna: [naam vereniging 3] ) willens en wetens in strijd hebben gehandeld met de statuten van [eiser] en het huishoudelijk reglement van de informele vereniging [vestigingsplaats 2] . In weerwil van de instructies van [eiser] hebben gedaagden het bedrag van € 18.000,- voldaan aan de afdeling Rijswijk. Gedaagden hebben daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] en dienen de schade die [eiser] daardoor heeft geleden te vergoeden.
2.3
Gedaagde partij heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

Beoordeling

3.1
Bij brief van 18 december 2019 is door [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de vordering tot vrijwaring ingetrokken. [gedaagde 4] heeft op de comparitie van partijen ingestemd met intrekking van de vordering in vrijwaring.
3.2
Beoordeeld moet worden of gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] en zij op grond daarvan gehouden zijn de schade, zijnde € 18.000,-, die [eiser] stelt te hebben geleden aan [eiser] te vergoeden.
3.3
In artikel 2:30 Burgerlijk Wetboek is onder meer het volgende bepaald:
“(….)
2. De bestuurders zijn hoofdelijk naast de vereniging verbonden voor schulden uit een rechtshandeling die tijdens hun bestuur opeisbaar worden. Na hun aftreden zijn zij voorts hoofdelijk verbonden voor schulden, voortspruitend uit een tijdens hun bestuur verrichte rechtshandeling, voor zover daarvoor niemand ingevolge de vorige zin naast de vereniging is verbonden. Aansprakelijkheid ingevolge een der voorgaande zinnen rust niet op degene die niet tevoren over de rechtshandeling is geraadpleegd en die heeft geweigerd haar, toen zij hem bekend werd, als bestuurder voor zijn verantwoording te nemen. Ontbreken personen die ingevolge de eerste of tweede zin naast de vereniging zijn verbonden, dan zijn degenen die handelden, hoofdelijk verbonden.
(….)”
3.4
Vast staat dat op grond van artikel 6, lid 7 van de onder de 1.1 aangehaalde statuten van [eiser] en artikel 26 van het huishoudelijk reglement van de [naam vereniging 3] , zoals aangehaald onder 1.2, de bezittingen van de [naam vereniging 3] in beginsel toekomen aan [eiser] .
3.5
In de onderhavige procedure stellen gedaagden - kort samengevat - dat in weerwil van de statuten en het huishoudelijk reglement de afspraak met [eiser] is gemaakt dat de goederen van de [naam vereniging 3] aan de afdeling [vestigingsplaats 3] kunnen toekomen. Naast de genoemde afspraak, die is bevestigd door mevrouw [betrokkene 1] zoals hiervoor vermeld onder 1.3, is een rechtsgeldig besluit genomen. Dit besluit is genomen tijdens het bestuursoverleg van 25 oktober 2017, waarbij volgens de notulen aanwezig waren [betrokkene 1] (= [betrokkene 1] ), [functie] [eiser] [vestigingsplaats 1] en [betrokkene 4] , [functie] . De notulen van 25 oktober 2017 zijn in de bestuursvergadering van 21 maart 2018 goedgekeurd.
In de notulen van 25 oktober 2017 staat onder meer vermeld:
“Plan is om te proberen [naam vereniging 3] te redden, maar als dat niet lukt in het geheel onder te brengen bij [naam vereniging 5] of [naam vereniging 4] . [betrokkene 1] verricht thans ook werkzaamheden voor [naam vereniging 5] (aangezien ook daar problemen zijn), waardoor bij het niet slagen van de “reddingsoperatie” een volledige overgang naar [vestigingsplaats 3] het meest voor de hand ligt. [naam vereniging 3] heeft voldoende liquide middelen en materialen om de overgang naar [vestigingsplaats 3] mogelijk te maken, zonder dat [vestigingsplaats 3] hiermee in de problemen komt. Wanneer [vestigingsplaats 3] de leden, de materialen en de aanwezige financiële middelen ontvangen is iedereen geholpen en komt de voortgang van de lessen van de huidige leden niet in gevaar. [betrokkene 1] en [betrokkene 4] vinden dit een prima plan B, wanneer redding van [vestigingsplaats 2] (plan A) niet kan slagen).
Hierop volgt een reactie van [betrokkene 1] , die er op neer komt dat het een duidelijk verhaal is en dat ze e.e.a. uit gaat werken (een plan gaat maken om de vereniging te redden) en ons dan weer informeert. Verwachting is dat e.e.a. januari 2018 gereed is. [betrokkene 1] en [betrokkene 4] delen de zorgen van het bestuur en zien een reddingsplan of een overgang zoals zojuist beschreven als een goede en passende oplossing voor de problemen in Voorburg.
(….)”.
3.6
[naam vereniging 3] heeft in 2017 aan [eiser] te kennen gegeven dat zij in problemen verkeert. Namens [eiser] hebben haar [functie] [betrokkene 1] en [betrokkene 4] , [functie] , bijstand verleend aan [naam vereniging 3] en hebben beiden als gesprekspartner gefungeerd. Niet is gesteld of gebleken dat vanaf die periode in 2017 tot aan 2 augustus 2018 aan [naam vereniging 3] door het bestuur van [eiser] kenbaar is gemaakt dat [betrokkene 1] en [betrokkene 4] niet bevoegd waren om namens [eiser] mededelingen te doen en/of besluiten te nemen, noch heeft [eiser] vanaf die periode in 2017 tot aan 2 augustus 2018 een formeel besluit genomen, waarbij zij [naam vereniging 3] geïnformeerd heeft dat [eiser] , indien noodzakelijk, instemde met liquidatie van [naam vereniging 3] en dat bezittingen van [naam vereniging 3] aan [eiser] vervallen.
3.7
Bij brief van 19 juni 2018 informeert [naam vereniging 3] het bestuur van [eiser] dat het besluit is genomen om de afdeling op te heffen, waarna op 1 juli 2018 de [naam vereniging 3] is opgeheven.
3.8
Eerst bij brief van 2 augustus 2018, nadat [naam vereniging 3] op 1 juli 2018 is opgeheven en [naam vereniging 3] op 1 augustus 2018 een bedrag van € 18.000,- heeft overgemaakt naar [naam vereniging 4] , verleent het bestuur van [eiser] formeel toestemming om [naam vereniging 3] op te heffen en maakt zij aanspraak op het vermogen en de goederen van [naam vereniging 3] . Het had op de weg van [eiser] gelegen om, gelet op de notulen van 25 oktober 2017 in samenhang met de email van [betrokkene 1] , vermeld onder 1.3 en de brief van 19 juni 2018 van [naam vereniging 3] waarin zij het bestuur van [eiser] meedeelt dat het besluit om [naam vereniging 3] op te heffen is genomen, [naam vereniging 3] voorafgaand aan de daadwerkelijk liquidatie, haar formele standpunt kenbaar te maken. Nu zij dit, zoals hiervoor onder 3.6 overwogen, heeft nagelaten mocht [naam vereniging 3] , op grond van die notulen van 25 oktober 2017 in samenhang met de email van [betrokkene 1] van 19 maart 2018, er vanuit gaan dat zij, in afwijking van de statuten van [eiser] en haar eigen huishoudelijk reglement, de liquidatie van haar afdeling op de door haar voorgestelde wijze kon en mocht uitvoeren en zij haar middelen en gelden aan [naam vereniging 4] heeft mogen doen toekomen.
3.9
Het standpunt van [eiser] verwoord in haar brief van 10 december 2018, hiervoor aangehaald onder 1.9, dat de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 4] tijdens de bespreking van 9 oktober 2018 niet bevoegd waren om namens [eiser] rechtsgeldige besluiten te nemen of instemming te verlenen aan de wijze waarop [naam vereniging 3] de liquidatie van haar afdeling heeft afgerond, is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet verder van belang. De liquidatie van [naam vereniging 3] was immers op dat moment al, grotendeels, afgerond.
3.1
Niet kan worden vastgesteld dat gedaagden in weerwil van instructies van [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld door haar middelen en gelden aan [naam vereniging 4] te doen toekomen. Immers ten tijde van de afwikkeling van de liquidatie was [naam vereniging 3] niet bekend of heeft [naam vereniging 3] niet kunnen weten dat [eiser] een ander standpunt zou innemen dan hetgeen met mevrouw [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 4] was besproken en middels de email van mevrouw [betrokkene 1] van 19 maart 2018 was vastgelegd. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
3.11
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu [gedaagde 2] en [gedaagde 3] elk in persoon zijn verschenen, zullen de noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten tot op heden aan hun kant forfaitair worden vastgesteld op de hierna vermelde bedragen en zullen de kosten voor de gemachtigden worden vastgesteld volgens de landelijk vastgestelde liquidatietarieven.

Beslissing

De kantonrechter:
4.1
wijst de vordering af;
4.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van:
- [gedaagde 1] vastgesteld op € 720,- voor het aan de gemachtigde van [gedaagde 1] toekomende salaris;
- [gedaagde 2] vastgesteld op € 360,- ter zake van noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten;
- [gedaagde 3] vastgesteld op € 360,- ter zake van noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten;
- [gedaagde 4] vastgesteld op € 720,- voor het aan de gemachtigde van [gedaagde 4] toekomende salaris;
4.3
verklaart dit vonnis – wat de kostenveroordeling betreft - uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2020.