In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vereniging en haar voormalige bestuursleden. De eiser, een vereniging, vorderde een schadevergoeding van € 18.000,- van de gedaagden, die in hun hoedanigheid van bestuursleden van een afdeling van de vereniging zouden hebben gehandeld in strijd met de statuten en het huishoudelijk reglement. De eiser stelde dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door een bedrag van € 18.000,- over te maken aan een andere afdeling, terwijl dit bedrag volgens de statuten aan de vereniging toekwam.
De procedure begon met een dagvaarding op 3 mei 2019, gevolgd door verschillende conclusies en brieven van de partijen. Op 6 oktober 2020 vond een comparitie van partijen plaats, waarbij de betrokkenen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden in 2018 de liquidatie van hun afdeling hebben doorgevoerd en daarbij de middelen aan een andere afdeling hebben overgemaakt, zonder dat de vereniging hiertegen tijdig bezwaar heeft gemaakt.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld, omdat zij mochten aannemen dat zij de liquidatie op de voorgestelde wijze konden uitvoeren, gezien de communicatie met de vereniging en de goedkeuring van eerdere besluiten. De vordering van de eiser werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.