ECLI:NL:RBDHA:2020:13786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
NL20.20451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens gebrek aan onderbouwing en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Gambia bedreigd wordt door een groep mensen uit een naburige plaats, die aanspraak maken op de grond van zijn familie. Hij stelt dat hij gewond is geraakt tijdens eerdere incidenten en vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Gambia.

De rechtbank heeft het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat eiser geen concrete en onderbouwde informatie heeft verstrekt over de incidenten en dat er geen reden is om aan te nemen dat hij een persoonlijk doelwit is. De rechtbank oordeelt dat de algehele situatie in Gambia niet zodanig is dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft zijn beroepsgrond, dat het bestreden besluit in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur, niet voldoende onderbouwd.

De rechtbank heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20451
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.J. Bosma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Ossenbruggen-Theodoulou).

ProcesverloopMet het besluit van 23 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn vader een stuk grond heeft op het platteland van Gambia waar hij met zijn vader op werkte. Eiser behoort tot de familie [naam] . Veel familieleden van eiser bezitten een stukje grond en werken daarop. Een groep mensen uit het naastgelegen [plaatsnaam] hebben gezegd dat de gronden van hen zijn. Dat heeft in 2015 geleid tot een aantal (gewelds)incidenten tussen de familie en de mensen uit [plaatsnaam] . Eiser was toen 15 jaar. Daarbij is eiser gewond geraakt. Volgens eiser zal hij worden gedood door de mensen uit [plaatsnaam] als hij terugkeert naar Gambia.
2. Verweerder gelooft het asielrelaas van eiser niet omdat hij geen exacte data weet te geven over de incidenten en hij daarover vaag, oppervlakkig en summier verklaart. Ook acht verweerder niet geloofwaardig dat eiser een persoonlijk doelwit was van de mensen uit de [plaatsnaam] . Volgens verweerder valt niet in te zien waarom de mensen uit [plaatsnaam] het op eiser hebben gemunt, terwijl zijn vader nog steeds zijn stuk land bewerkt zonder dat hij wordt lastig gevallen. Eiser heeft daarom niet te vrezen voor een schending van artikel 3 van het EVRM [1] als hij terugkeert naar Gambia.
Oordeel rechtbank
3.1
Eiser voert als enige beroepsgrond aan dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en andere regels van geschreven en/of ongeschreven recht.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond zonder nadere onderbouwing (op de zitting) niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit en kan dat daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld de algehele situatie in Gambia niet zodanig is dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of dat hij vanwege persoonlijke omstandigheden daarvoor heeft te vrezen.
Conclusie
4. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Niekel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.