Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De verdere procedure
- het tussenvonnis van 22 september 2020;
- de akte uitlaten na tussenvonnis zijdens de Raad;
- de akte uitlaten na tussenvonnis zijdens [eiser] .
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Discipline. De eiser, die in persoon procedeerde, had een vordering ingediend tegen de Raad van Discipline, gevestigd te Den Haag. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 22 september 2020 zijn bevoegdheid ambtshalve getoetst en vastgesteld dat de vordering van onbepaalde waarde was, zonder duidelijke aanwijzingen dat deze een waarde van meer dan € 25.000,00 vertegenwoordigde. Partijen hebben unaniem verzocht om de zaak aan de kantonrechter te houden, wat leidde tot de bevoegdheid van de kantonrechter om het geschil te behandelen.
De Raad van Discipline voerde als verweer aan dat hij geen rechtspersoon of anderszins een te dagvaarden rechtsfiguur is. De kantonrechter heeft dit verweer behandeld en vastgesteld dat de Raad, ingesteld bij artikel 46aa lid 1 van de Advocatenwet, geen rechtspersoonlijkheid bezit. Dit betekent dat de Raad niet als gedaagde kan worden aangesproken in deze procedure. De eiser heeft het verweer van de Raad niet weersproken en richtte zich vooral tegen de werkwijze van de Raad en de rol van de griffier.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat het verweer van de Raad doel treft en heeft de eiser niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De zaak behoeft geen inhoudelijke behandeling meer, en de eiser is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Raad, vastgesteld op € 144,00. De uitspraak is gedaan door kantonrechter mr. C.W.D. Bom.