ECLI:NL:RBDHA:2020:13771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
NL 20.6361 einduitspraak VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een inreisverbod en de zorgvuldigheid van de besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Albanese man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden voor ernstige misdrijven, waaronder witwassen en handel in cocaïne. Bij besluit van 11 februari 2020 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt, waarbij hem een inreisverbod voor tien jaar is opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat het inreisverbod onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris tijdens het verhoor op 6 maart 2019 niet heeft aangegeven dat individuele omstandigheden van eiser aanleiding kunnen geven tot het afzien van het inreisverbod of tot verkorting van de duur daarvan. Hierdoor heeft de staatssecretaris niet alle relevante omstandigheden in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank oordeelt dat het inreisverbod in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de individuele omstandigheden van eiser. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6361
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Albanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij Nederland en de Europese Unie (EU) onmiddellijk moet verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder ook een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van tien jaren.
Op 11 maart 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam] , als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk in de Albanese taal is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser is op onbekende datum Nederland ingereisd en heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Bij vonnis van 21 augustus 2019 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden wegens het witwassen van € 684.735,-, het opzettelijk handelen in 67 kilo cocaïne en vuurwapenbezit. Deze feiten zijn gepleegd op 16 december 2018. Eiser is in beroep gegaan, waardoor dit vonnis nog niet onherroepelijk is.
1.2.
Eiser is op 6 maart 2019 voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod gehoord door de politie eenheid [plaatsnaam] . In het proces-verbaal van verhoor staat het volgende:

V: U zit hier omdat u verdachte bent in een strafrecht zaak. Wanneer u veroordeeld wordt, loopt u het risico om een zwaar inreisverbod opgelegd te krijgen door de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND). Wanneer dat gebeurt, mag u niet meer in de EER en Zwitserland komen. Bovendien pleegt u dan een misdrijf indien u in Nederland komt. U riskeert dan een gevangenisstraf van maximaal 6 maanden. Is dit duidelijk voor u?
Besluitvorming
2.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser meteen uit Nederland en de EU moet vertrekken omdat hij een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Ten aanzien van de aard en de ernst van de misdrijven heeft verweerder overwogen dat cocaïne een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormt en veel verwervingscriminaliteit veroorzaakt. Daarnaast vormt witwassen een aantasting van de legale economie en is mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer een bedreiging voor de samenleving. Ook is door verweerder overwogen dat het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Ten aanzien van het tijdsverloop heeft verweerder overwogen dat over eisers verblijf in Nederland slechts criminele handelingen kenbaar zijn. Aangezien eiser nog steeds in detentie zit, heeft hij geen verbetering kunnen tonen als vrij man. Nu eiser heeft deelgenomen aan georganiseerde criminaliteit is recidive volgens verweerder geenszins uit te sluiten. Verweerder is verder van oordeel dat de maatregel evenredig is.
2.2.
Eiser heeft volgens verweerder geen humanitaire of andere redenen aangevoerd op grond waarvan moet worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod. Het bestreden besluit is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] . Verweerder heeft aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren, omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Hierbij neemt verweerder in aanmerking dat eisers gedragingen een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Verweerder heeft in dit kader ook rekening gehouden met het strafvonnis. Er is volgens verweerder geen reden om de duur van het inreisverbod te verkorten, omdat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte aan hem een zwaar inreisverbod heeft uitgevaardigd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser blijkens zijn gedrag nog steeds een actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de Nederlandse samenleving. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juni 2016 [2] . Uit het bestreden besluit blijkt volgens eiser niet dat verweerder het huidige gedrag van eiser in zijn beoordeling heeft betrokken, noch dat verweerder hier onderzoek naar heeft gedaan. Eiser is gemotiveerd om een positieve invulling aan zijn leven te geven. Eiser wijst erop dat hij een
first offenderis en er dus geen sprake is van structureel crimineel gedrag. Daarbij heeft eiser aangegeven dat hij nooit meer zal terugkeren naar Nederland. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat eiser een actueel gevaar vormt voor de Nederlandse openbare orde.
4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. In de uitspraak van
20 november 2015 [3] heeft de Afdeling uit het Z.Zh. en I.O-arrest [4] van het Hof van Justitie van de Europese Unie afgeleid dat verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische omstandigheden moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder overeenkomstig het arrest Z.Zh. en I.O. alle feitelijke en juridische omstandigheden betrokken die zien op de situatie van eiser in relatie tot de door hem gepleegde strafbare feiten. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft daarbij gewezen op de aard en ernst van de misdrijven, de recente pleegdatum en de omstandigheid dat eiser sinds het plegen van de misdrijven zijn tijd uitsluitend in detentie heeft doorgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat sprake is van recidivegevaar. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser is veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder het witwassen van een aanzienlijke hoeveelheid geld, de handel in een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en vuurwapenbezit. Het door eiser ingenomen niet onderbouwde standpunt dat sprake is van een positieve gedragsverandering, kan aan het voorgaande niet af doen. Eiser heeft zich immers na het plegen van de misdrijven nog niet in volledige vrijheid in de samenleving kunnen bewijzen. Eisers betoog dat verweerder meer gewicht had moeten toekennen aan het gegeven dat eiser een
first offenderis, volgt de rechtbank evenmin. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat mag worden aangenomen dat deze omstandigheid door de strafrechter bij de strafoplegging is meegewogen en eiser toch tot een forse gevangenisstraf is veroordeeld. Bovendien vraagt de rechtbank zich af in hoeverre het zijn van een
first offenderrelevant is bij het plegen van dergelijke ernstige misdrijven. Verder kan de enkele stelling van eiser dat hij niet zal terugkeren naar Nederland, niet tot de conclusie leiden dat verweerder had moeten afzien van het uitvaardigen van het inreisverbod. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in beginsel aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaren heeft kunnen opleggen. De vraag of verweerder terecht voornoemd inreisverbod heeft opgelegd is verder afhankelijk van de individuele omstandigheden van eiser.
Individuele omstandigheden
5. Eiser voert ten aanzien van de individuele omstandigheden aan dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Uit het proces-verbaal van verhoor van 6 maart 2019 blijkt dat verweerder eiser niet afdoende heeft gewezen op het gegeven dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen geven tot afzien van het opleggen van een inreisverbod, dan wel tot verkorting van de duur daarvan. Dit terwijl verweerder volgens vaste jurisprudentie verplicht is om de betrokken vreemdeling erop te wijzen dat individuele omstandigheden invloed kunnen hebben op de besluitvorming. In dit verband verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2012 [5] .
6.1.
Zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraken heeft overwogen, vloeit uit artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn [6] , voort dat de betrokken vreemdeling in de gelegenheid moet worden gesteld om individuele omstandigheden, op grond waarvan volgens hem aanleiding zou bestaan voor het afzien van de oplegging van een inreisverbod dan wel een verkorting van de duur daarvan, aan te voeren. Als de vreemdeling zodanige omstandigheden heeft aangevoerd zal verweerder, als hij daarin geen aanleiding ziet van de oplegging van het inreisverbod af te zien dan wel de duur daarvan te verkorten, ingevolge artikel 3:46 van de Awb dit standpunt moeten motiveren.
6.2.
De rechtbank constateert dat uit het onder 1.2. genoemd proces-verbaal van verhoor niet blijkt dat verweerder aan eiser kenbaar heeft gemaakt dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen geven tot het afzien van de oplegging van het inreisverbod, dan wel verkorting van de duur daarvan. Het standpunt van verweerder dat aan eiser in het verhoor specifieke hierop gerichte vragen zijn gesteld en dat eiser daarmee voldoende in de gelegenheid is gesteld om individuele omstandigheden naar voren te brengen, volgt de rechtbank niet. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt weliswaar dat verweerder aan eiser heeft gevraagd of hij familie heeft in Nederland of in Europa en dat eiser daarop heeft verklaard deze vragen niet te willen beantwoorden, er valt echter niet uit te sluiten dat eiser op deze manier heeft gereageerd omdat hij niet wist wat het belang voor hem kon zijn bij de beantwoording van deze vragen. Verweerder heeft nagelaten om tijdens dit verhoor, dan wel op enig ander moment in de bestuurlijke fase, aan eiser kenbaar te maken dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen geven tot het afzien van de oplegging van het inreisverbod dan wel verkorting van de duur van daarvan en dat het aan eiser is dergelijke individuele omstandigheden naar voren te brengen. Daardoor heeft verweerder eventuele individuele omstandigheden aan de zijde van eiser niet bij zijn beoordeling en bij de motivering van het bestreden besluit kunnen betrekken.
7. Gelet op het voorgaande, is het inreisverbod in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Verweerder heeft op zitting betoogd dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd, omdat eiser in beroep alsnog stukken heeft kunnen indienen ter onderbouwing van de individuele omstandigheden. Eiser heeft daarentegen op zitting aangegeven dat hij met de overlegging van stukken in beroep slechts kenbaar heeft willen maken dat er wel degelijk relevante individuele omstandigheden zijn op grond waarvan volgens hem aanleiding bestaat voor het afzien van de oplegging van een inreisverbod, dan wel een verkorting van de duur daarvan, maar dat verweerder dit nader moet onderzoeken. De rechtbank is met eiser eens dat verweerder nader onderzoek moet verrichten en is dan ook van oordeel dat het gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd.
Conclusie
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank ziet ook geen reden om de rechtsgevolgen van het inreisverbod in stand te laten, aangezien verweerder nader onderzoek moet verrichten naar de individuele omstandigheden van eiser. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Pielaat, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.ECLI:EU:C:2015:377.
6.Richtlijn 2008/115/EG.