ECLI:NL:RBDHA:2020:13678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/6087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting leefgeld voor ongedocumenteerde vreemdeling en procesbelang in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ongedocumenteerde vreemdeling, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser ontving financiële ondersteuning vanuit het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO), maar werd per 1 april 2020 geïnformeerd dat zijn opvang zou eindigen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft de zitting op 30 november 2020 via een Skype-verbinding gehouden, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft, omdat hij inmiddels weer leefgeld ontvangt. De rechtbank overweegt dat procesbelang aanwezig is wanneer het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft voor de indiener. Aangezien eiser het door hem gewenste leefgeld ontvangt, is het nagestreefde resultaat behaald en ontbreekt procesbelang in beroep.

De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat de beëindiging van de financiële ondersteuning door verweerder niet onterecht was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is verzonden aan partijen, met de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6087
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

Bij brief van 28 februari 2020 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn opvang in het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO) per 1 april eindigt.
Op 16 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard.
Op 30 juli 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Vanwege de maatregelen getroffen tegen het coronavirus heeft de zitting plaatsgevonden via een Skype-verbinding. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek op de zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575-;

Motivering

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft in beroep gesteld dat het hem vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning niet is toegestaan in Nederland te werken of een uitkering te ontvangen en dat hij niet over middelen van bestaan beschikt. De rechtbank acht dit aannemelijk en is daarom van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eiser hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
2. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling, ziet zij zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft.
3. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Bij brief van 7 april 2016 heeft verweerder aan hem financiële ondersteuning geboden vanuit het Programma Vreemdelingen. Bij brief van 12 december 2019 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat deze financiële ondersteuning is gestopt met ingang van december 2018. Dit vanwege het feit dat eiser vanaf oktober 2018 begeleiding ontvangt vanuit het MOO, waarbij hij vanaf december 2018 financiële ondersteuning vanuit het MOO ontvangt.
4. Bij brief van 28 februari 2020 heeft het MOO namens verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn opvang en begeleiding eindigt per 1 april. De brief luidt verder, voor zover relevant, dat eiser een plek zal krijgen toegewezen binnen de 24-uurs opvang (bed-bad-brood) in de [locatie] in [plaatsnaam] .
5. Het bezwaar tegen deze brief heeft verweerder bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Verweerder legt uit dat de opvang in de [locatie] niet passend bleek, waarna aan eiser met ingang van 1 april 2020 toch weer leefgeld is geboden. Omdat eisers bezwaar zich richtte tegen het stopzetten van het leefgeld en hij dit inmiddels weer ontvangt, ontbreekt volgens verweerder het procesbelang.
6. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert aan dat verweerder hem is tegemoetgekomen in bezwaar door hem weer leefgeld te verstrekken. Het getuigt volgens hem dan van een onjuiste rechtsopvatting om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens het vervallen van het procesbelang. Inhoudelijk wil eiser weten wat de voorwaarden zijn voor het leefgeld, alsook de begin- en einddatum van de toekenning. Dit wil eiser zien, zodat hij het kan bestrijden.
7. De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtspraak procesbelang aanwezig is wanneer het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser het door hem gewenste leefgeld ontvangt. Het nagestreefde feitelijke resultaat heeft hij dus behaald. De beoordeling of verweerder in het bestreden besluit de juridisch juiste conclusie hieraan heeft verbonden of de vraag of hij meer had moeten uitweiden over de voorwaarden van de toekenning, is in dit geval alleen nog van principiële aard. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarom een procesbelang in beroep.
9. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Eisers bezwaren richtten zich namelijk tegen de beëindiging van zijn leefgeld. Verweerder heeft vervolgens hangende bezwaar het leefgeld hervat. In zoverre is tegemoetgekomen aan eisers bezwaren. Verweerders stelling op de zitting dat dit niet gezien moet worden als een tegemoetkoming, heeft hij niet onderbouwd. Verweerder moet daarom de proceskosten aan eiser terugbetalen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. G.J. Tingen mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: GJT
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.