ECLI:NL:RBDHA:2020:13633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
31 december 2020
Zaaknummer
NL20.15340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrecht; beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Ramdhan, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 28 mei 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. L. Mol, was opgelegd. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, mede door de coronamaatregelen die de uitzetting belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat er geen nieuwe feiten zijn die de rechtmatigheid van de maatregel in twijfel trekken. De rechtbank oordeelt dat de verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting te realiseren en dat eiser onvoldoende heeft bijgedragen aan zijn eigen vertrek. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 augustus 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.15340
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ramdhan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 mei 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2000] .
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 juli 2020 (in de zaak NL20.13407) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten
grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser voert aan dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat hij meewerkt aan zijn vertrek en ook aangeeft terug te willen keren naar het land van herkomst. Ook blijkt niet dat Marokko de coronamaatregelen heeft versoepeld, zodat eiser uitgezet kan worden. Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat de Marokkaanse autoriteiten niet reageren op de aanvraag voor een laissez passer (lp) en dat er ook geen zicht is op welk termijn dit wel gaat gebeuren. In elk geval is niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten in algemene zin wel lp’s gaan verstrekken ondanks de coronamaatregelen. De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) heeft te kennen gegeven niets te kunnen doen voor eiser. Eiser is van mening dat van verweerder meer inspanning kan worden verwacht, zodat de uitzetting binnen redelijke termijn kan plaatsvinden.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1141) volgt dat de reisbeperkingen een tijdelijke belemmering vormen voor uitzettingen. Niet is gebleken dat de beperkingen zo langdurig zullen zijn dat een uitzetting binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken. Verder moet eerst nog een lp worden verkregen alvorens eiser kan worden uitgezet. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Marokko geen lp zullen afgeven. Het enkele feit dat het lp- traject lang duurt, leidt volgens verweerder evenmin tot de conclusie dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn nu ontbreekt. Verweerder stelt voor het in behandeling nemen van de lp-aanvraag afhankelijk te zijn van de Marokkaanse autoriteiten en daarom moet hem enige tijd worden gegund. Verweerder merkt op dat uit de voortgangsrapportage volgt dat eiser zelf geen stappen heeft gezet om zijn vertrek te bevorderen. Hoewel hij op 8 juli 2020 nog aangaf dat de detentie hem zwaar valt en hij ook aangaf in contact te willen treden met het IOM en het bureau Maatschappelijk Herstel en Rehabilitatie (MHR), heeft hij zich niet ingeschreven bij het IOM en heeft hij een gesprek met stichting MHR geweigerd. Hij meent in het vertrekgesprek van 11 augustus 2020 dat verweerder het maar moet regelen. Dat het IOM eiser niet kan helpen, komt omdat eiser heeft aangegeven niet aan stukken te kunnen komen. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser daartoe niet in staat is. Evenmin is gebleken dat eiser op enig moment getracht heeft documenten te verkrijgen via familie of bekenden in Marokko. Verder merkt verweerder daarbij op dat uit onderzoek naar zijn telefoon volgt dat hij nog veelvuldig in contact staat met personen in Marokko.
6. De rechtbank verwijst allereerst naar haar eerdere uitspraak van 15 juli 2020 (in de zaak NL20.13407), rechtsoverweging 6. Daaraan voegt de rechtbank toe dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt en dat verweerder regelmatig rappelleert bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een lp, voor het laatst op 22 juli 2020. De Marokkaanse autoriteiten hebben niet te kennen gegeven dat zij geen lp aan eiser zullen afgeven. Daarnaast heeft verweerder op 11 augustus 2020 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Verweerder heeft eiser er tijdens dit vertrekgesprek op gewezen dat hij contact zou kunnen opnemen met het consulaat waarna eiser heeft gezegd dit te zullen doen. Niet is gebleken dat eiser contact heeft opgenomen met het consulaat van Marokko. Uit het verslag van dit vertrekgesprek blijkt weliswaar dat eiser in gesprek is gegaan met het IOM, maar
niet dat eiser documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit en/of nationaliteit blijkt. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Gelet op het bovenstaande, is op dit moment niet gebleken dat eiser die medewerking verleent. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder niet meer uitzettingshandelingen had hoeven te verrichten dan hij heeft gedaan. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Eisers beroepsgronden slagen daarom niet.
7. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Verder voert eiser aan dat hij het door het voortduren van de detentie geestelijk erg zwaar heeft en wisselend gedrag vertoont.
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.