ECLI:NL:RBDHA:2020:13627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
31 december 2020
Zaaknummer
NL20.14390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Nigeriaanse man, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen op 29 januari 2018, omdat zijn asielrelaas als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser heeft op 6 september 2018 een herhaalde aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de informatie die eiser had ingediend, niet als nieuw element kon worden aangemerkt en dat verweerder op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) niet verplicht was om eiser te horen. Eiser stelde dat hij in strijd met het vertrouwensbeginsel niet was gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit vereisten. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Eiser had ook een inreisverbod opgelegd gekregen, omdat hij geen gehoor had gegeven aan een eerder terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelde dat verweerder dit inreisverbod terecht had opgelegd, omdat eiser niet binnen de gestelde termijn had gereageerd op het terugkeerbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14390
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. B.E.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.14391, plaatsgevonden op 13 augustus 2020. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eerste aanvraag

Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1971] .
Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij een zoon is van een Juju- priester. Toen zijn vader overleed moest hij het priesterschap overnemen. Dat wilde eiser niet en daarom is hij gevlucht. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 januari 2018 afgewezen omdat eiser tegenstrijdig heeft verklaard en verweerder het asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. Hiertegen heeft eiser beroep en hoger beroep ingesteld, waarbij de afwijzing van de aanvraag is bevestigd. Het besluit van 29 januari 2018 staat daarom in rechte vast.

Herhaalde aanvraag

3. Op 6 september 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij deze aanvraag heeft hij informatie ingediend van het landelijk bureau Vluchtelingenwerk over het Juju-genootschap en de betrouwbaarheid van
The Nigerian Observer. In zijn zienswijze heeft eiser ook aangevoerd dat de zus van eiser is vermoord door de Juju en dat zijn vrouw is lastiggevallen door de Juju omdat eiser het Juju- priesterschap weigert.
4. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. De informatie die eiser heeft overgelegd van het landelijk bureau Vluchtelingenwerk kan namelijk niet gelden als een nieuw element of bevinding. Verweerder heeft op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) eiser niet nader gehoord. De in de zienswijze gegeven verklaring over het overlijden van eisers zus en dat zijn vrouw is lastiggevallen, zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen over het eerste asielrelaas. Ook heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar omdat eiser geen gehoor heeft gegeven aan het terugkeerbesluit dat is opgelegd met het besluit van 29 januari 2018.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat de informatie die is overgelegd van het landelijk bureau Vluchtelingenwerk niet als nieuw element of bevinding aangemerkt kan worden. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden.

Horen herhaalde aanvraag

6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 3.118b, derde lid, van het Vb omdat verweerder na ruim anderhalf jaar na het indienen van de herhaalde aanvraag pas een beslissing heeft genomen. Eiser heeft er gerechtvaardigd op vertrouwd dat hij gehoord zou worden. Dat hij niet is gehoord is volgens eiser in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen afzien van horen. Op het moment dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen, op 16 juli 2020, gold namelijk het op 1 juli 2019 gewijzigde artikel 3.118b, derde lid, van het Vb. In dit artikellid is bepaald dat van het horen van de vreemdeling kan worden afgezien als sprake is van een opvolgende aanvraag. Voor deze wijziging is geen overgangsrecht geregeld.1 De mogelijkheid om het gehoor achterwege te laten per 1 juli 2019 volgt daarom de hoofdregel van overgangsrecht van directe werking. De wijziging is daarom niet alleen van toepassing op aanvragen die op of na 1 juli 2019 zijn ingediend, maar ook op aanvragen die vóór 1 juli 2019 zijn ingediend waarop nog niet was beslist op 1 juli 2019. Verweerder heeft daarom in beginsel mogen afzien van horen. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat eiser wel gehoord had moeten worden. Dat eiser erop heeft vertrouwd dat hij gehoord zou worden omdat hij 9 maanden vóór 1 juli 2019 een aanvraag heeft ingediend, is niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. Er zijn geen persoonlijke toezeggingen gedaan om te horen, waardoor het niet horen niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Dat voor de wijziging van artikel 3.118b, derde lid, van het Vb wel werd gehoord bij herhaalde asielaanvragen, maakt niet dat het niet horen in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold namelijk het gewijzigde artikel 3.119b van het Vb.
1. Besluit van 25 juni 2019 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, in verband met de aanpassing van de procedure bij de behandeling van herhaalde asielaanvragen, Staatsblad 2019, 238.
Verlengen termijn zienswijze
8. Verder voert eiser aan dat verweerder geen officiële brief heeft gestuurd waarin staat dat de herhaalde aanvraag in een verlengde asielprocedure (VA-procedure) zal worden behandeld. Ook voert eiser aan dat verweerder ten onrechte een besluit heeft genomen, terwijl de termijn voor het indienen van de zienswijze na 22 juni 2020 niet verder is verlengd. Vanwege de corona-maatregelen hebben gemachtigde van eiser en eiser geen bespreking kunnen houden over de nieuwe asielmotieven die zijn ingediend per brief van 23 mei 2020.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder in de begeleidende brief voldoende heeft toegelicht waarom de aanvraag van eiser in de VA-procedure is behandeld en niet in de EDT-procedure. Het gaf eiser de mogelijkheid om in plaats van binnen één dag te reageren op het voornemen, zoals bij de EDT-procedure, binnen vier weken te reageren op het voornemen. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Voorts volgt uit het dossier dat verweerder in totaal bijna tien weken uitstel heeft gegeven voor het indienen van de zienswijze. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat het onmogelijk was voor gemachtigde van eiser en eiser om een bespreking te houden over de nieuw aangevoerde asielmotieven. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt.

Horen nieuwe informatie

10. Ook voert eiser aan dat verweerder hem had moeten horen over de nieuwe informatie die hij in de zienswijze van 23 mei 2020 heeft medegedeeld. Deze informatie is dat de Juju de dood van eisers jongere zus hebben veroorzaakt en dat ze zijn vrouw lastigvallen omdat eiser weigerde zijn vader als Juju-priester op te volgen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte niet heeft gehoord. Het staat immers in rechte vast dat niet aannemelijk wordt geacht dat eiser zijn vader als Juju- priester moest opvolgen na het overlijden van zijn vader. Daarom heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de verklaringen dat zijn zus is overleden door de Juju en zijn vrouw is lastig gevallen, onvoldoende zijn om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft ook op dit aspect toepassing kunnen geven aan artikel 3.118b, derde lid, van het Vb. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser een nadere toelichting had kunnen geven in de zienswijze over deze verklaringen. Dit heeft eiser nagelaten te doen. Ook in beroep heeft eiser hierover geen nadere verklaring gegeven.

Inreisverbod

12. Over het inreisverbod heeft eiser aangevoerd dat de grondslag daarvoor onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom geen sprake is van humanitaire of andere persoonlijke redenen om af te zien van een inreisverbod. Eiser voert aan dat hij binnen de termijn van vier weken na de uitspraak in beroep een herhaalde aanvraag heeft ingediend waardoor eiser geen gehoor hoefde te geven aan het eerdere terugkeerbesluit.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen gehoor is gegeven aan de vertrektermijn in het terugkeerbesluit. De vertrektermijn van 28 dagen is gaan lopen na de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 augustus 2018 en liep af op 5 september 2018. Eiser heeft op 6 september 2018 zijn herhaalde asielaanvraag heeft ingediend, dat is de 29e dag na die uitspraak. Eiser heeft daarmee niet voldaan aan de vertrektermijn. Daarom heeft verweerder
op grond van artikel 66a, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), een inreisverbod kunnen opleggen. In het bestreden besluit heeft verweerder dit voldoende gemotiveerd toegelicht. In afwijking van het eerste lid kan op grond van het achtste lid van artikel 66a van de Vw worden afgezien van het opleggen van het inreisverbod als sprake is van humanitaire of andere redenen. Het ligt op de weg van eiser om deze redenen te stellen. Dat heeft eiser niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval geen eigen onderzoeksplicht.
Conclusie
14. De conclusie is dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
17 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.