10.15uur verslag uitgebracht aan de regievoerder. Blijkens deze telefoonnotitie heeft de consul aan [B] meegedeeld dat er in principe altijd een lp wordt verstrekt na een nationaliteitsbevestiging, tenzij er sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden.
[B] heeft aan de regievoerder verteld dat dit volgens de consul vooralsnog niet van toepassing is op eiseres. De consul wilde evenwel nog verifiëren bij [A] wat deze precies besproken had met de gemachtigde van eiseres. Mocht daar niets bijzonders uitkomen, dan blijft de situatie dat er een lp afgegeven wordt mocht verweerder daarom verzoeken. Blijkens een tweede telefoonnotitie van 17 juli 2020 heeft [B] omstreeks 13.00 uur opnieuw contact opgenomen met de regievoerder. [B] deelde de regievoerder mee dat de consul hem nogmaals telefonisch had bevestigd dat een nationaliteitsbevestiging een lp- toezegging betekent, zodra er vluchtgegevens bekend zijn. Volgens [B] heeft de consul hem meegedeeld dat er ten aanzien van eiseres geen bijzondere omstandigheden zijn die dit anders maken.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de telefoonnotities die zowel de gemachtigde van eiseres als verweerder hebben ingebracht. Dat neemt niet weg dat de rechtbank meer waarde hecht aan de informatie die de consul tot twee maal toe en ná overleg met [A] heeft verschaft aan [B] . Uit deze informatie blijkt dat de bevestiging van de nationaliteit van eiseres wel degelijk betekent dat de Nigeriaanse autoriteiten daarmee tevens de toezegging hebben gedaan dat ten behoeve van haar uitzetting naar Nigeria ook een lp zal worden verstrekt op het moment dat verweerder de vluchtgegevens bekend maakt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de weergave van het gesprek dat de gemachtigde van eiseres met [A] heeft gevoerd op zich wel juist is. Echter, de mededeling die [A] toen heeft gedaan met betrekking tot de toezegging van de verstrekking van een lp was niet (geheel) correct. Uit die mededeling kan daarom niet worden afgeleid dat het nog onzeker is of de Nigeriaanse autoriteiten ten behoeve van de uitzetting van eiseres een lp zullen verstrekken. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
15. Eiseres voert voorts aan dat verweerder en de rechtbank in haar vorige procedures bij de beoordeling respectievelijk de toets van het zicht op uitzetting ten onrechte steeds betrokken hebben dat eiseres niet heeft meegewerkt aan haar uitzetting. De rechtbank gaat aan dit argument voorbij, omdat verweerder een dergelijke beoordeling in de onderhavige procedure niet heeft gemaakt.
Heeft verweerder voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiseres?
16. Volgens eiseres had het in de gegeven omstandigheden op de weg van verweerder gelegen om de lp-aanvraag ten behoeve van de uitzetting van eiseres vaker onder de aandacht van de Nigeriaanse autoriteiten te brengen. Deze lp-aanvraag is immers van
3 februari 2020 en het is gebleken dat verweerder na 12 maart 2020 niet meer heeft gerappelleerd. Volgens eiseres is het enkele feit dat verweerder periodiek vertrekgesprekken met haar voert onvoldoende om te kunnen spreken van voldoende voortvarend handelen.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is geweest om vaker te rappelleren in verband met de
lp-aanvraag. De Nigeriaanse autoriteiten hadden immers al de toezegging gedaan dat de lp ten behoeve van de uitzetting van eiseres zal worden afgegeven op het moment dat verweerder een concrete vluchtdatum kon aangeven. Wanneer verweerder in dit verband vaker had gerappelleerd, dan had dit dus niet toe geleid dat de lp eerder zal worden afgegeven. Ook deze beroepsgrond treft dus geen doel.
Heeft verweerder een juiste belangenafweging gemaakt?
18. Eiseres voert aan dat zij inmiddels vijf maanden van haar vrijheid is beroofd. Volgens haar heeft verweerder geen aanknopingspunten aangereikt voor de veronderstelling dat zij kan worden uitgezet vóór het verstrijken van de bewaringsduur van zes maanden. Een dergelijke langdurige maatregel van bewaring vindt eiseres onredelijk. Daarbij meent zij dat in ogenschouw moet worden genomen dat in de vorige procedure een oneerlijk proces heeft gehad en dat een concreet zicht op uitzetting niet aan de orde is.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging terecht in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat de belangen van verweerder bij de voortduring van de maatregel van bewaring in de eerste zes maanden in beginsel zwaarder wegen. Hierbij heeft verweerder laten meewegen dat eiseres niet heeft meegewerkt aan haar uitzetting. Zo heeft zij nagelaten om direct bij de aanvang van de maatregel van bewaring haar reisdocumenten over te leggen. Ook heeft zij niet al haar voornamen genoemd en heeft zij onjuiste informatie gegeven over haar geboortedatum. In hetgeen eiseres heeft gesteld, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om tot een andere afweging van de belangen te komen. Ook deze beroepsgrond faalt daarom.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van verweerder om de maatregel van bewaring van eiseres voort te laten duren in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.