ECLI:NL:RBDHA:2020:13593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
8715617 RP VERZ 20-50489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen en verstoring arbeidsverhouding tijdens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een vereniging tegen een werknemer. De vereniging verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een transitievergoeding, op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer en verstoring van de arbeidsverhouding. De werknemer was sinds 1 april 1985 in dienst en was sinds 9 oktober 2019 arbeidsongeschikt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer op 24 september 2019 tijdens een incident fysiek en verbaal geweld heeft gebruikt tegen bestuursleden van de vereniging. De werknemer betwistte de verwijten en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid verband hield met het ontbindingsverzoek, waardoor het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing was. De kantonrechter oordeelde dat het ontbindingsverzoek verband hield met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking had, en dat de werknemer nog niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. Daarom kon het verzoek niet worden ingewilligd. De kantonrechter wees het verzoek van de vereniging af en veroordeelde hen in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaak-/rolnr.: 8715617 RP VERZ 20-50489
Uitspraakdatum: 18 december 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[naam vereniging],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. P.F. van den Brink (Ten Holter Noordam advocaten),
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mevr. mr. M.M. Zwaan-Stroband (Delissen Martens advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift (met 18 producties), bij de griffie ingekomen op 19 augustus 2020, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen zonder toekenning van de transitievergoeding en zonder rekening te houden met de ontbindingstermijn te ontbinden.
1.2.
Werknemer heeft op 30 oktober 2020 een verweerschrift (met 68 producties) ingediend bij de griffie van de rechtbank.
1.3.
In de aanloop naar de mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft de gemachtigde van [verzoeker] bij brief van 13 november 2020 nog aanvullende producties 19 tot en met 23 overgelegd en heeft de gemachtigde van werknemer bij brief van 9 november 2020 nog een aanvullende productie 69 overgelegd en bij brief van 17 november 2020 aanvullende producties 70 tot en met 74.
1.4.
Op 19 november 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Namens [verzoeker] zijn verschenen de heren [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 2] alsmede de gemachtigde van [verzoeker] . Namens werknemer is zijn gemachtigde verschenen, vergezeld van mevr. [betrokkene 4] en mevr. [betrokkene 5] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker] pleitnotities overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het procesdossier bevinden.
1.5.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden voor nader overleg tussen partijen. Na ontvangst van de brief van de gemachtigde van [verzoeker] van 4 december 2020 is uitspraak op het verzoekschrift is bepaald op 18 december 2020.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is geboren op [geboortedag] 1958 en hij is sinds 1 april 1985 in dienst bij de [verzoeker] in de functie van [functie] , laatstelijk tegen een salaris van € 3.288,39 bruto per maand, exclusief vakantiebijlage en emolumenten op basis van 38 uur per week.
2.2.
[verzoeker] is een [vereniging] met ruim 1.700 leden met een monumentaal sociëteitsgebouw in [vestigingsplaats] , dat de thuisbasis vormt van [X] .
2.3.
In zijn functie van [functie] heeft werknemer, onder verantwoording aan het bestuur van [verzoeker] , als taak het beheer van het meubilair van de sociëteit, het uitvoeren van reparaties aan het meubilair, het uitvoeren van (acuut) klein onderhoud en het beheer van de eigen werkruimte, apparatuur en gereedschappen.
2.4.
[verzoeker] wordt als vereniging bestuurd door een bestuur, bestaande uit leden van de vereniging, dat jaarlijks wisselt.
2.5.
Per 9 oktober 2019 heeft werknemer zich ziek gemeld en hij is thans nog steeds arbeidsongeschikt.
2.6.
Werknemer is voor het eerst op 15 oktober 2019 op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest en hij is daarna nog verschillende keren op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest, voor het laatst op 18 september 2020. De arbeidsongeschiktheid van werknemer is een combinatie van medische klachten en een arbeidsconflict. Op 18 september 2020 oordeelde de bedrijfsarts dat werknemer nog niet in staat om zijn werkzaamheden of andere, aangepaste werkzaamheden te verrichten.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt (I.) de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op grond van
primair: artikel 7:671b jo. artikel 7:669 lid 1 en 3 onder e BW, dan wel
subsidiair: artikel 7:671b jo. artikel 7:669 lid 1 en 3 onder g BW, dan wel
meer subsidiair: artikel 7:671b jo. artikel 7:669 lid 1 en 3 onder i BW, alsmede (II.) te bepalen dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dientengevolge geen aanspraak maakt op een transitievergoeding ten laste van [verzoeker] , dan wel, indien de kantonrechter meent dat van ernstig verwijtbaar handelen door werknemer geen sprake is, aan hem ten hoogste een transitievergoeding van € 41.544,- bruto toe te kennen; en (III.) bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst:
primair: geen rekening te houden met de opzegtermijn van werknemer en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen door werknemer; dan wel
subsidiair: rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking, alsmede werknemer te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] daaronder begrepen.
3.2.
Aan dit verzoek legt de [verzoeker] ten grondslag dat, nadat er in het verleden wel vaker sprake is geweest van incidenten tussen werknemer en het bestuur van [verzoeker] , werknemer op 24 september 2019 alle grenzen van het toelaatbare heeft overschreden door jegens een van de bestuursleden fysiek geweld te gebruiken en zich daarbij ook zeer bedreigend verbaal te uiten. Daarnaast stelt [verzoeker] dat de arbeidsverhouding met werknemer intussen zodanig verstoord is, dat van [verzoeker] niet langer gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren. Zouden deze beide ontslaggronden individueel geen voldragen ontslaggrond opleveren dan meent [verzoeker] dat sprake is van de combinatiegrond van artikel 7:669 lid 3 onder i BW, waardoor de arbeidsovereenkomst alsnog ontbonden zou moeten worden.

4.Het verweer

4.1.
Werknemer verweert zich tegen het verzoek en stelt in de eerste plaats dat zijn arbeidsongeschiktheid niet los gezien kan worden van het voorliggende ontbindingsverzoek. Daarnaast betwist werknemer dat sprake is van een voldragen ontslaggrond, ook niet in de zin van de combinatiegrond van artikel 7:669 lid 3 onder i BW. Als de arbeidsovereenkomst al ontbonden zou worden, dan is dat toe te rekenen aan ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , waardoor werknemer recht heeft, naast de transitievergoeding, op een billijke vergoeding van € 150.000,-.
4.2.
Werknemer voert daartoe – samengevat – het volgende aan. In de eerste plaats heeft werknemer verschillende fysieke en mentale klachten, waardoor hij zich op 9 oktober 2019 ziek heeft gemeld. Ondanks verschillende behandelingen is werknemer nog steeds arbeidsongeschikt. De arbeidsongeschiktheid houdt verband met het ontbindingsverzoek, waardoor het opzegverbod tijdens ziekte aan de orde is. Vervolgens betwist werknemer dat sprake is van een voldragen ontslaggrond, ook niet als combinatiegrond in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder i. BW.

5.De beoordeling

5.1.
In deze procedure verzoekt [verzoeker] de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op grond van een voldragen ontbindingsgrond, inclusief de combinatiegrond van artikel 7:669 lid 3 onder i. BW. Werknemer voert er verweer tegen dat sprake is van een voldragen ontbindingsgrond, maar stelt daarbij ook dat hij al meer dan een jaar arbeidsongeschikt is en van mening is dat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is. Omdat dit het meest vergaande verweer van werknemer is, zal de kantonrechter dat verweer als eerste behandelen.
5.2.
Voor een werkgever geldt op grond van artikel 7:670 lid 1 BW een verbod om de arbeidsovereenkomst op te zeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de arbeidsongeschiktheid ten minste twee jaar heeft geduurd.
5.3
Recent heeft de bedrijfsarts bevestigd dat werknemer nog niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten. Vast staat dat de arbeidsongeschiktheid nog geen twee jaar heeft geduurd.
5.4
Uit artikel 7:671b lid 2 BW vloeit voort dat de kantonrechter een ontbindingsverzoek slechts kan inwilligen, indien geen opzegverboden in de zin van artikel 7:670 BW gelden. Zoals hiervoor is overwogen is sprake van een opzegverbod in de zin van artikel 7:670 BW.
5.5
In geval van een opzegverbod bepaalt artikel 7:671b lid 6 BW voorts:
Indien de werkgever de ontbinding verzoekt (….) en een opzegverbod als bedoeld in artikel 670 (….) geldt, kan de kantonrechter, in afwijking van lid 2, het verzoek om ontbinding inwilligen, indien: a. het verzoek geen verband houdt met omstandigheden, waarop die opzegverboden betrekking hebben, of b. er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van werknemer behoort te eindigen.
5.6
Naar het oordeel van de kantonrechter is de uitzondering onder b. niet aan de orde. Op dit moment is werknemer onder medische behandeling en het belang van werknemer vereist niet dat de arbeidsovereenkomst nu eindigt. Werknemer kan tijdens zijn arbeidsongeschiktheid in dienst van werkgever verder aan zijn herstel werken.
5.7
Dus rest het antwoord op de vraag of het ontbindingsverzoek al dan niet
verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. De kantonrechter zal dat thans beoordelen.
5.8
Pas bij heel nauwkeurige lezing van de cursieve woorden in de vorige rechtsoverweging valt op hoe weinig concreet deze bepaling feitelijk is. Want met welke omstandigheden dient rekening te worden gehouden en wat houdt ‘verband houden met’ in combinatie met ‘betrekking hebben op’ eigenlijk in?
5.9
Ook in de wetgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur zijn weinig aanknopingspunten te vinden. Het meest concreet is nog de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 3 mei 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:591), die in de punten 4.19 tot en met 4.34 tot op zekere hoogte ingaat op de reflexwerking van het ontslagverbod tijdens ziekte in ontbindingsverzoeken. Maar ook daar komt eigenlijk alleen het ook in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeeld van een verstoorde arbeidsverhouding met een lid van de ondernemingsraad naar voren.
5.1
Daarom zal de kantonrechter invulling geven aan de uitzonderingssituatie van artikel 7:671b lid 6 onder a BW in het licht van het voorliggende verzoek.
5.11
De in het verzoekschrift genoemde ontbindingsgronden zijn (a) ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van werknemer, (b) een verstoorde arbeidsverhouding of (c) een combinatie van (a) en (b).
5.12
Deze ontslaggronden zijn terug te voeren tot een incident dat zich op 24 september 2019 zou hebben voorgedaan. De kantonrechter zal later terugkomen op dat incident, maar zal eerst enkele inleidende opmerkingen maken.
5.13
De eerste opmerking is dat van de zijde van [verzoeker] een aantal eerdere incidenten wordt genoemd, die zouden ondersteunen dat sprake is van een bepaald patroon van incidenten. Deze incidenten zouden zich hebben voorgedaan in 1998, 2009, 2015 en 2016. De kantonrechter zal deze incidenten bij zijn beoordeling buiten beschouwing laten, omdat die naar zijn oordeel te ver in het verleden liggen. Daarbij geldt ook dat de laatste waarschuwingsbrief aan werknemer dateert van 2010 en de vermeende incidenten uit 2015 en 2016 alleen blijken uit niet ondertekende situatieschetsen en gespreksverslagen.
5.14
De tweede inleidende opmerking is dat voor de beoordeling van het incident van 24 september 2019 het noodzakelijk is deze in het perspectief te plaatsen van de positie en werkomstandigheden van werknemer en de gezagsverhoudingen binnen [verzoeker] .
5.15
Werknemer, momenteel net 62 jaar oud, is sinds zijn indiensttreding bij [verzoeker] in 1985, feitelijk dus 35 jaar, in dienst in een en dezelfde functie, namelijk [functie] bij een studentensociëteit. Zijn voornaamste taak is het telkens weer herstellen van meubilair dat tijdens studentenfeesten beschadigd raakt. Hij vervult zijn functie in en vanuit een ruimte, door alle partijen ‘hok’ genoemd, dat zich bevindt in het gebouw, waarin [verzoeker] is gevestigd. Of deze ruimte wel voldoet aan alle ARBO-normen valt nog te bezien, gelet ook op de lekkages, die kennelijk in de ruimte optreden.
5.16
Tijdens zijn dienstverband krijgt werknemer elk jaar te maken met een nieuw bestuur, welk bestuur – relatief gesproken – elk jaar een jaar jonger wordt. Immers, het bestuur van [verzoeker] bestaat uit leden van de vereniging, die steeds begin twintig zijn, terwijl werknemer in zijn tijd bij [verzoeker] van eerst 27 jaar thans 62 jaar is geworden. Hoe goed de bedoelingen van de opeenvolgende besturen van [verzoeker] ook zullen zijn geweest, zij hebben niet altijd een eenduidig beleid jegens werknemer gevoerd. In de overgelegde stukken valt te lezen dat werknemer te kampen heeft gehad met alcoholgebruik, ook tijdens het werk, en dat het hem verboden werd tijdens het werk nog alcohol te drinken. Desondanks werd werknemer op gezette tijden door bestuursleden, nota bene zijn leidinggevenden, uitgenodigd met hen tijdens of na het werk alcohol te drinken. Ook blijkt dat werknemer zich studentikoos bedoelde opmerkingen moest laten welgevallen. Bij dit alles staat buiten kijf dat werknemer altijd een vakman is geweest en dat nog steeds is.
5.17
Vrij snel na het incident van 24 september 2019, waarover zo dadelijk meer, is werknemer ziek gemeld en hij heeft zich op 12 oktober 2019 onder behandeling van de crisisdienst van de GGZ gesteld, waar hij in behandeling is gegaan in verband met depressiviteit en psychische klachten. Gebleken is echter dat werknemer zich reeds in mei 2019 met dergelijke klachten had gemeld bij zijn huisarts en dat hij zich eerder op 11 september 2019 ziek had gemeld. Op 13 september 2019 werd hij echter weer beter gemeld. Op zijn werk werd werknemer meteen weer geconfronteerd met veel beschadigd meubilair, een naar zijn mening chaotische toestand in de studentensociëteit en veel verschillende opdrachten van de zijde van een net nieuw benoemd bestuur.
5.18
Van de zijde van [verzoeker] niet betwist, heeft werknemer op 24 september 2019 met toestemming van een bestuurslid enkele biertjes gedronken. Daarna is werknemer omstreeks 19:30 uur naar de commissariskamer gegaan, waar het bestuur aanwezig was, met de kennelijke bedoeling om een foto van het bestuur te maken. Hoewel werknemer zegt zich weinig tot niets te kunnen herinneren, is de situatie in de commissariskamer uit de hand gelopen. Werknemer betwist niet dat hij in erg sterke bewoordingen verbaal is uitgevallen tegen de bestuursleden en dat hij met zijn vuist hard op tafel en op een bord heeft geslagen. Gesteld wordt dat werknemer ook korte tijd fysiek een bestuurslid heeft vastgegrepen. Werknemer is daarop onder begeleiding naar huis gebracht. Werknemer is daarna ook door het bestuur geschorst.
5.19
Nu de kantonrechter heeft te beoordelen of het ontbindingsverzoek verband houdt met omstandigheden, waarop het opzegverbod betrekking heeft, overweegt hij dat in feite sprake is van een zekere ‘kip/ei-situatie’. In de jaren voorafgaand aan het incident op 24 september 2019 heeft zich een bepaalde frustratie opgebouwd bij werknemer, waarvoor hij in mei 2019 zijn huisarts heeft geconsulteerd. Begin september 2019 is hij kortstondig ziek gemeld geweest en, naar nu wellicht kan worden geconstateerd, te snel weer beter gemeld. Op het werk werd hij meteen weer geconfronteerd met juist een zodanige werksituatie en werklast, waarover bij hem een bepaald niveau van frustratie was ontstaan. Gecombineerd met de toestemming van een bestuurslid om enkele biertjes te drinken, is een en ander geculmineerd in het incident, dat hiervoor is beschreven.
5.2
Een gerechtvaardigde vraag zou kunnen zijn of het bestuur van [verzoeker] de frustratie bij werknemer niet eerder had moeten opmerken en daartegen maatregelen had moeten treffen en/of werknemer niet eerder bij [verzoeker] aan de bel had moeten trekken of wellicht eerder naar een andere werkkring had moeten omzien. Geconstateerd kan alleen worden dat dit niet is gebeurd.
5.21
Of het incident als verwijtbaar of zelfs ernstig verwijtbaar handelen van werknemer kan worden gezien en/of inmiddels sprake is van een onwerkbare situatie kan in het licht van het navolgende vooralsnog buiten beschouwing blijven. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het incident van 24 september 2019 niet los worden gezien van de psychische toestand, waaraan werknemer reeds voorafgaand aan het incident leed en waarvoor hij zich vrij snel na het incident onder behandeling heeft laten stellen. In die zin is de kantonrechter van oordeel dat het ontbindingsverzoek (op grond van ernstig verwijtbaar handelen tijdens het incident van 24 september 2019, of een onwerkbare situatie) verband houdt met omstandigheden, waarop het opzegverbod betrekking heeft (namelijk de psychische toestand van werknemer als gevolg van langdurig opgehoopte frustratie).
5.22
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat het ontbindingsverzoek verband houdt met het opzegverbod tijdens ziekte en dat hij het ontbindingsverzoek om die reden niet kan inwilligen. Het verzoek van [verzoeker] zal daarom worden afgewezen. Daarmee komt de kantonrechter ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de door [verzoeker] aangevoerde ontslaggronden.
5.23
Zoals in rechtsoverweging 5.21 aan de orde is geweest zal een beoordeling van de vraag of een voldragen ontslaggrond bestaat vooralsnog buiten beschouwing blijven. Deze beoordeling is echter met de beslissing in deze zaak niet van tafel en zal weer aan de orde komen zodra werknemer hersteld zal zijn. Beide partijen moeten zich immers inspannen voor de re-integratie van werknemer. Waar wellicht voor het moment de druk van de ketel is, zal deze bij hersteld melding van werknemer weer oplopen, met aan beide zijden de nodige emotionele lading. Zoals eerder gemeld, staan de kwaliteiten van werknemer als vakman buiten kijf. Het zou [verzoeker] als werkgever van werknemer met een vrijwel ongeëvenaard netwerk van leden en oud-leden sieren als zij voor werknemer als 62-jarige vakman met een dienstverband van 35 jaar in de uitzonderlijke en buitengewone, maar daarmee ook ingewikkelde werksituatie van een studentensociëteit, voor de laatste paar jaar van zijn werkzame leven een passende oplossing zou weten te vinden.
5.24
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werknemer.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op
€ 1.442,00 vanwege salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling van [verzoeker] uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom, kantonrechter, en is op 18 december 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.