ECLI:NL:RBDHA:2020:13588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
NL20.8617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens te late beslissing op asielaanvraag en dwangsom voor niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door A.J. Philipse, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat verweerder op 11 juni 2020 alsnog een besluit heeft genomen op de asielaanvraag van eiser. Dit betekent dat eiser zijn doel met het beroep heeft bereikt, waardoor er geen procesbelang meer bestaat.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel verweerder te laat heeft beslist, eiser eerst een ingebrekestelling had moeten indienen voordat hij in beroep kon gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat was, maar dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat het belang bij een uitspraak van de rechter niet langer bestaat. De rechtbank heeft ook de dwangsom vastgesteld die verweerder aan eiser moet betalen, omdat hij niet tijdig heeft beslist. De dwangsom bedraagt € 742,-, en daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van € 262,50 aan proceskosten aan eiser.

De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. De uitspraak is bekendgemaakt op 4 september 2020.

Uitspraak

uitspraak buiten zitting

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8617
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.J. Philipse).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eiser. In zijn brief van 17 juni 2020 geeft verweerder dit ook aan. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser geen belang meer heeft bij het onderhavige beroep, omdat verweerder op 11 juni 2020 alsnog een besluit heeft genomen. Volgens verweerder moet het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank volgt verweerder in deze stelling. Omdat verweerder op 11 juni 2020 alsnog een besluit op de asielaanvraag heeft genomen, heeft eiser immers bereikt wat hij met zijn beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen kon bereiken. Dat betekent dat het belang bij een uitspraak van de rechter, het zogenoemde procesbelang, niet langer bestaat en het
beroep voor zover gericht tegen het uitblijven van een beslissing, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, van de Awb).
6. Verweerder stelt zich in het besluit van 11 juni 2020 op het standpunt dat hij vanaf 16 maart 2020, in verband met de vanaf die datum geldende maatregelen rondom het coronavirus, wegens overmacht niet in staat was om te beslissen op de asielaanvraag. Verweerder is daarom van mening dat vanaf laatstgenoemde datum de bestuurlijke dwangsom niet of niet langer is verbeurd en beroept zich op analoge toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb, waarin is opgenomen dat dat bij een onmogelijkheid om aan de last te voldoen, deze kan worden opgeheven.
7. De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis weliswaar kan worden aangemerkt als een abnormale en onvoorziene omstandigheid die buiten toedoen en risicosfeer van verweerder ligt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat het voor verweerder onmogelijk was om in de hele periode - vanaf het moment dat hij in gebreke is tot 42 dagen daarna - in verband met de geldende maatregelen rondom het coronavirus op de asielaanvraag te beslissen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem1, waarin is overwogen dat slechts voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake kan zijn van overmacht, zodat slechts over die periode geen dwangsommen voor niet tijdig beslissen zijn verschuldigd, althans, voor zover het daarbij gaat om zaken waarin de gehoren in de algemene asielprocedure nog niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank sluit zich daarbij aan en bepaalt dat de wettelijke dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, wanneer deze op of vóór 16 maart 2020 is begonnen te lopen en de vreemdeling op 16 maart 2020 nog niet was gehoord, vanaf die datum wordt opgeschort voor de duur van twee maanden. Voor deze zaak betekent dat het volgende.
8. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 13 maart 2020. Op grond van artikel 4:17 van de Awb zou verweerder dus vanaf 28 maart 2020 een dwangsom verbeuren. Omdat de termijn van 42 dagen is gaan lopen na 16 maart 2020 (namelijk op 28 maart 2020), is deze vanwege overmacht opgeschort tot 16 mei 2020. Verweerder heeft op 11 juni 2020 een besluit genomen. Verweerder moet daarom € 742,- aan dwangsommen aan eiser betalen.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 742,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
04 september 2020

Documentcode: DSR12618260

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.