In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door A.J. Philipse, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat verweerder op 11 juni 2020 alsnog een besluit heeft genomen op de asielaanvraag van eiser. Dit betekent dat eiser zijn doel met het beroep heeft bereikt, waardoor er geen procesbelang meer bestaat.
De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel verweerder te laat heeft beslist, eiser eerst een ingebrekestelling had moeten indienen voordat hij in beroep kon gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat was, maar dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat het belang bij een uitspraak van de rechter niet langer bestaat. De rechtbank heeft ook de dwangsom vastgesteld die verweerder aan eiser moet betalen, omdat hij niet tijdig heeft beslist. De dwangsom bedraagt € 742,-, en daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van € 262,50 aan proceskosten aan eiser.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. De uitspraak is bekendgemaakt op 4 september 2020.