2.3.Gelet op het voorgaande is volgens verweerder voldaan aan de vereisten waaronder volgens het arrest E.P. kan worden vastgesteld dat het verblijf in de vrije termijn ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode is geëindigd omdat eiser een bedreiging voor de openbare orde is.
3. De rechtbank dient eerst ambtshalve te beoordelen of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4. Eiser heeft in het aanvullend beroepschrift van 17 november 2019 verklaard dat hij uit Nederland is vertrokken en dat hij daarvoor kosten heeft gemaakt.
5. Het is de rechtbank op voorhand niet volstrekt onaannemelijk dat eiser Nederland heeft verlaten en daarvoor kosten heeft gemaakt. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank eiser procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep niet worden ontzegd.
6. Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat wat hij in de bestuurlijke fase naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Eiser heeft in beroep expliciet herhaald dat hij de Nederlandse taal niet in voldoende mate beheerst, dat hij daarom tijdens het gehoor ten overstaan van de Vreemdelingendienst van 16 augustus 2019 had moeten worden bijgestaan door een registertolk en dat hij toen had willen worden bijgestaan door zijn gemachtigde.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bestreden besluitvorming heeft gereageerd op hetgeen eiser in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd waarom eiser niet in de door hem ingenomen stellingen kan worden gevolgd. Eiser heeft in beroep niet gemotiveerd waarom de in beroep herhaalde standpunten de bestreden besluitvorming kunnen aantasten. Daarom kan integrale herhaling van wat eiser in de bestuurlijke heeft aangevoerd niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. De rechtbank kan zich vinden in de door verweerder verrichte beoordeling van de door eiser in de bestuurlijke fase ingenomen stellingen en de overwegingen waarop die beoordeling rust. De in beroep herhaalde gronden slagen dus niet.
8. Eiser heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat voor de vaststelling dat het verblijf in de vrije termijn ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode is geëindigd omdat eiser een bedreiging voor de openbare orde is, een rechtens onaantastbaar geworden veroordeling vanwege het plegen van een strafbaar feit vereist is, ondanks zijn aanhouding op heterdaad en zijn verklaringen dienaangaande. Volgens eiser is voor vorenbedoelde vaststelling onvoldoende dat hij wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Ter motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar het arrest E.P. Verweerder heeft terecht betoogd dat, gelet op punt 46 van het arrest E.P., een verdenking van het plegen van een strafbaar feit in beginsel voldoende kan zijn voor de vaststelling dat het verblijf in de vrije termijn ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode is geëindigd.
10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de omstandigheid dat hij in Nederland een vriendin zou hebben ten onrechte niet heeft aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die het uitvaardigen van het terugkeerbesluit dan wel het doen vervallen van de vrije termijn in de weg stond. Verweerder heeft ook niet gemotiveerd waarom het hebben van een vriendin in Nederland niet in de weg staat van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit dan wel het doen vervallen van de vrije termijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit verwezen naar de onder 1.5. vermelde uitspraak waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen en geoordeeld dat de stelling van eiser dat hij in Nederland een vriendin zou hebben het uitvaardigen van het terugkeerbesluit niet in de weg staat. Eiser heeft in beroep niet (gemotiveerd) gesteld waarom de beoordeling van de voorzieningenrechter, waar verweerder naar verwijst, onjuist zou zijn. Reeds om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding eiser te volgen in zijn stellingen.
12. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom in bezwaar van het horen van eiser kon worden afgezien. Wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, bezien in samenhang met eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en wat in het primaire besluit daarover is overwogen en het toepasselijke toetsingskader, biedt daar naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor. De beroepsgrond slaagt dus niet.
14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dat het beroep ongegrond is. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen in de reiskosten die hij heeft gemaakt om Nederland te verlaten af.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.