ECLI:NL:RBDHA:2020:13455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
NL20.21004 en NL20.21034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod met betrekking tot Albanese vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, opgelegd door de Staatssecretaris op 6 december 2020. Daarnaast was er een maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 14 december 2020 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, waardoor het beroep hiertegen niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld. De eiser stelde dat er geen redelijk vermoeden was voor de staandehouding, maar de rechtbank oordeelde dat de ervaringsgegevens die in het proces-verbaal waren opgenomen, voldoende waren om een redelijk vermoeden aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat de staandehouding rechtmatig was en dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de eiser de mogelijkheid te bieden om zelfstandig Nederland te verlaten, omdat de eiser niet kon aantonen dat hij daadwerkelijk van plan was om terug te keren naar zijn land van herkomst. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.21004 en NL20.21034
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , eiser
V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. D. Schaap),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer N. Rexhepi . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op 31 augustus 1998.
Bestreden besluit 1
2. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Het beroep daartegen zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bestreden besluit 2
De staandehouding
3. Eiser voert aan dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden in de zin van artikel 51, eerste lid, van de Vw en dat daardoor de bestelbus waarin eiser is aangetroffen ten onrechte is staandegehouden en doorzocht.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de staandehouding rechtmatig was. Hij verwijst in dit kader naar het formulier ‘M105 Proces–verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding’ van 5 december 2020. Hierin staat aangegeven dat op basis van ervaringsgegevens bekend is dat op de locatie waar eiser is aangetroffen veel vreemdelingen illegaal proberen uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. Uit alleen al die ervaringsgegevens kan het redelijk vermoeden in de zin van artikel 51, eerste lid, van de Vw worden afgeleid.
5. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Vw, voor zover hier relevant, zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen bevoegd om een vervoersmiddel te onderzoeken als zij op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben. Blijkens artikel A2/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kunnen de objectieve maatstaven waaruit het redelijk vermoeden blijkt gebaseerd zijn op ervaring- of omgevingsgegevens van de politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) of andere overheidsinstanties
6. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de ervaringsgegevens die staan beschreven in het proces-verbaal van de staandehouding, voldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden in de zin van artikel 51, eerste lid, van de Vw opleveren. De staandehouding was dus rechtmatig. De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Artikel 59, derde lid, van de Vw
9. Eiser voert aan dat verweerder hem op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw de mogelijkheid had moeten bieden om zelfstandig Nederland te verlaten en de bewaring achterwege had moeten laten. Eiser heeft meermaals verklaard dat hij een vliegticket naar Albanië wil boeken en ook het geld daarvoor heeft. Hij had hier dan ook de kans voor moeten krijgen.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 59, derde lid , van de Vw alleen aan de orde is als de vreemdeling bij het opleggen van de maatregel van bewaring voldoende concreet kan aantonen dat hij wil en kan terugkeren naar zijn land van herkomst. Dat is in deze zaak niet het geval en verweerder hoefde dus geen gevolg te geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval geen gevolg hoefde te geven aan de verplichting uit artikel 59, derde lid, van de Vw. De rechtbank acht in dit kader van belang dat eiser op het moment van de inbewaringstelling niet in het bezit was van een vliegticket naar Albanië en niet uit zijn verklaringen valt af te leiden dat hij oorspronkelijk ook al van plan was om terug te keren. Eiser was juist van plan om illegaal door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk en wilde daar ook blijven. Daarnaast verbindt eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling een voorwaarde aan het zelfstandig kopen van een ticket, namelijk dat verweerder hem vrijlaat. Hierdoor hecht verweerder terecht weinig geloof aan de verklaring van eiser dat hij daadwerkelijk zelfstandig zal terugkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 december 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.