ECLI:NL:RBDHA:2020:13454
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend op basis van zijn huwelijk met [echtgenote]. Echter, na een melding van [echtgenote] dat de relatie was verbroken, heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken tot 9 januari 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, aangezien hij niet langer gehuwd is met [echtgenote]. Eiser heeft aangevoerd dat hij volledig geïntegreerd is in Nederland en dat zijn vertrek onredelijk zou zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat een wijziging van het verblijfsdoel naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden' gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.