ECLI:NL:RBDHA:2020:13453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
AWB 19/8371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag voor nareiziger zonder bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een 16-jarige Eritrese jongen, eiser, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder in Nederland te kunnen wonen. De moeder, die op 10 juni 2016 een verblijfsvergunning asiel had gekregen, was de referente in deze procedure. De aanvraag van eiser werd op 10 oktober 2017 afgewezen omdat er geen toestemmingsverklaring van de vader was ingeleverd en eiser niet in staat was zijn identiteit en familierechtelijke relatie met de referente aan te tonen met officiële documenten.

Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 3 oktober 2019. De rechtbank oordeelde dat eiser en zijn moeder niet de gevraagde documenten hadden ingeleverd, waaronder een doopakte en een antecedentenverklaring. Tijdens de zitting op 7 december 2020 was de referente aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiser, en de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de behandeling van de zaak deed de rechtbank onmiddellijk uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser en zijn moeder niet de benodigde documenten hadden ingeleverd. De rechtbank verwierp ook het argument dat de coronacrisis een belemmering vormde voor het indienen van de documenten, aangezien de relevante data voor de coronamaatregelen lagen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met de referente, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8371
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [2004] ,

V-nummer [v nummer] , van Eritrese nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eiser is 16 jaar oud en heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft op 1 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareizigers asiel. Eiser wil bij zijn moeder, mevrouw [moeder] (referente), in Nederland komen wonen. Aan haar is op 10 juni 2016 een verblijfsvergunning asiel toegekend.
1.1.
Eisers aanvraag is op 10 oktober 2017 (primair besluit) afgewezen omdat er geen toestemmingsverklaring van eisers vader (de achterblijvende ouder) is ingeleverd. Eiser heeft zijn identiteit en zijn familierechtelijke relatie met referente niet aangetoond met
officiële documenten, maar verweerder neemt aan dat op die punten sprake is van bewijsnood.
1.2.
Omdat eiser het niet eens was met deze afwijzing heeft hij hiertegen bezwaar gemaakt. Op 13 november 2018 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Na de hoorzitting heeft verweerder eiser/referente in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te leveren: een kopie van de doopakte van eiser, een recente en duidelijke pasfoto en een ondertekende antecedentenverklaring. Eiser/referente hebben deze stukken niet ingediend.
1.3.
Op 3 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er geen antecedentenverklaring is ingeleverd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar zijn beleidsregels [1] en heeft verder beslist dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om af te wijken van die beleidsregels, met andere woorden: om de voorwaarde van de antecedentenverklaring te laten vallen. Omdat eiser/referente de opgevraagde gegevens en stukken niet heeft/hebben overgelegd, zal er geen nader onderzoek worden gedaan door de Nederlandse ambassade en kunnen eisers identiteit en zijn familierechtelijke relatie met referente niet worden aangetoond.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en samengevat aangevoerd dat het overdreven formalistisch is dat de aanvraag alleen is afgewezen omdat er geen kopie van een doopakte en geen antecedentenverklaring zijn ingeleverd. Verder vindt eiser het onterecht dat hij, althans referent, niet zijn gehoord in bezwaar en dat het bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard.
1.5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 18 november 2020 is namens eiser/referente een kopie van een (Engelse) toestemmingsverklaring overgelegd. Deze verklaring is gedateerd 14 oktober 2020 en is ondertekend door [naam] . Bij deze verklaring zit een kopie van beweerdelijk het identiteitsdocument van eisers vader. Van dit laatste document is op 30 november 2020 een vertaling overgelegd.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 7 december 2020. Referente was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.8.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser/referente heeft gevraagd om de volgende stukken in te leveren: een kopie van de doopakte van eiser, een recente en duidelijke pasfoto en een door eiser ondertekende antecedentenverklaring. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser/referente deze stukken niet hebben ingeleverd en dat zij daarvoor geen goede verklaring hebben gegeven. Als de vorige advocaat en/of Vluchtelingenwerk Nederland fouten hebben gemaakt, komt dit voor rekening en risico van eiser/referente. De stelling dat de stukken niet ingeleverd konden worden vanwege de coronacrises is niet aannemelijk. Verweerder heeft de stukken op 19 december 2018 opgevraagd en het bestreden besluit is van 3 oktober 2019. Deze data liggen ruim vóór het uitbreken van de coronacrisis. Eiser/referente hadden de stukken dus al voor het uitbreken daarvan kunnen inleveren. Het had daarnaast op de weg van eiser/referente gelegen om direct te melden dat er geen doopakte is omdat hij/haar zoon niet gedoopt is. Ook daarvoor heeft hij/referente ruim de tijd gehad. Verweerder heeft verder op zitting terecht opgemerkt dat de vaccinatieboekjes, die eiser/referente naar eigen zeggen hebben ingediend bij verweerder, niet als identificerende documenten kunnen worden aangemerkt omdat daarmee de identiteit van eiser niet kan worden vastgesteld.
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder heeft mogen beslissen dat er geen aanleiding is om nader onderzoek te doen naar de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente omdat de gevraagde documenten niet zijn ingeleverd. Dat er in beroep een toestemmingsverklaring is overgelegd, is niet relevant. Verweerder heeft immers niet (meer) om een toestemmingsverklaring gevraagd maar om de andere hiervoor genoemde stukken.
4. De gemachtigde heeft op de zitting de beroepsgrond met betrekking tot het niet-horen in bezwaar ingetrokken. Daarover geeft de rechtbank dus een oordeel. De rechtbank stelt verder vast dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond is verklaard.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 december 2020.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals deze destijds luidde.