ECLI:NL:RBDHA:2020:13453
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag voor nareiziger zonder bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een 16-jarige Eritrese jongen, eiser, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder in Nederland te kunnen wonen. De moeder, die op 10 juni 2016 een verblijfsvergunning asiel had gekregen, was de referente in deze procedure. De aanvraag van eiser werd op 10 oktober 2017 afgewezen omdat er geen toestemmingsverklaring van de vader was ingeleverd en eiser niet in staat was zijn identiteit en familierechtelijke relatie met de referente aan te tonen met officiële documenten.
Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 3 oktober 2019. De rechtbank oordeelde dat eiser en zijn moeder niet de gevraagde documenten hadden ingeleverd, waaronder een doopakte en een antecedentenverklaring. Tijdens de zitting op 7 december 2020 was de referente aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiser, en de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de behandeling van de zaak deed de rechtbank onmiddellijk uitspraak.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser en zijn moeder niet de benodigde documenten hadden ingeleverd. De rechtbank verwierp ook het argument dat de coronacrisis een belemmering vormde voor het indienen van de documenten, aangezien de relevante data voor de coronamaatregelen lagen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met de referente, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.