ECLI:NL:RBDHA:2020:13364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
09/227745-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, vernieling en voorbereiding van brandstichting

Op 24 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 1 januari 1969, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, vernieling en voorbereiding van brandstichting. De verdachte heeft zijn huurwoning volledig verbouwd en heeft de huisbaas op verschillende momenten bedreigd met de dood en ander geweld. Daarnaast heeft hij voorbereidingen getroffen voor brandstichting aan het bedrijfspand en wagenpark van de huisbaas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en een contactverbod. Tevens is er schadevergoeding toegewezen voor de schade aan de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een geestesstoornis en heeft dit meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft de bedreigingen en vernielingen als ernstig beschouwd, waarbij het gemeen gevaar voor goederen en personen in aanmerking is genomen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schade aan de woning is vastgesteld op € 25.000,-. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09-227745-20 en 09-225148-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 december 2020
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
[geboortedatum 1] 1969 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 december 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. de Jonge, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. B.C.M. Sprenger, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van dagvaarding I (09-227745-20):
1.
hij op of omstreeks 9 september 2020 te Alphen aan den Rijn om een feit, bedoeld in artikel 157 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het opzettelijk brand stichten door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een of meer pand(en) aan het [adres 2] te Roelofarendsveen en/of een of meer auto('s) aldaar geheel of gedeeltelijk te verbranden, in elk geval brand te laten ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die/dat pand(en) en/of omliggende panden en/of die auto('s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten zou zijn, voor te bereiden en/of te bevorderen
-een jerrycan en/of
-een gasaansteker,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij op of omstreeks 9 september 2020 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem en/of Alphen aan den Rijn, althans in Nederland [slachtoffer] (telefonisch via een ander) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek zijn pand in de brand" en/of "ik neem zijn kinderen daarin mee" en/of ik steek die auto's ook allemaal in de hens" en/of "ik steek dat kankerpand in de hens" en/of "ik kop 5 liter benzine en dan gaat de fik erin", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van dagvaarding II (09-225148-20):
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 4 september 2020 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een pand/woning (gelegen aan de [adres 3] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2020 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (werk)bus/voertuig (merk/type: Volkwagen Transporter, [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 augustus 2020 tot en met 10 augustus 2020 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, in elk geval in Nederland, (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, direct of indirect, die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
- " hier komen, ik ga je doodmaken" en/of
- " [slachtoffer] gaat er ook aan" en/of
- " Ik sla het glazuur van je tanden, ik ga hem (doelend op aangever [slachtoffer] ) opzoeken en zijn kop van zijn romp trekken" en/of
- " Ik sla de kop van je romp, als ik je te pakken krijg vermoord ik je, ik sla het glazuur van je tanden af",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte heeft van de aangever [slachtoffer] (verder: de aangever) een woning aan het [adres 3] in Roelofarendsveen gehuurd. Tussen de verdachte en aangever zijn over de huur van de woning problemen ontstaan. De verdachte wordt verweten dat hij voorbereidingen heeft getroffen om panden die in gebruik waren van de aangever in brand te steken, dat hij de woning aan het [adres 3] te Roelofarendsveen heeft vernield, dat hij bus toebehorend aan de aangever heeft beschadigd en dat hij de aangever op meerdere momenten heeft bedreigd.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1, dagvaarding I tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Bij het verrichten van voorbereidingshandelingen voor een brandstichting moet het in de tenlastelegging omschreven middel bestemd zijn voor het begaan van het misdrijf. Daartoe dient te worden beoordeeld of het middel naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kon zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Adblue is een niet brandbare stof. De jerrycan met daarin Adblue is daarmee een absoluut ondeugdelijk middel waarmee nooit een brand kan worden gesticht. Het enige dat dan resteert is het scenario dat de verdachte de jerrycan wilde vullen met benzine om daarmee brand te stichten. Voorbereidingen en aanwijzingen daarvoor zijn echter niet in het dossier te vinden, aldus de raadsman. Het enkel voorhanden hebben van een aansteker en een jerrycan is niet strafbaar. Nu de essentiële brandbare stof ontbreekt zijn de in de tenlastelegging omschreven middelen niet bestemd voor het begaan van een (opzettelijke) brandstichting. Er is daarmee geen sprake van voorbereidingshandelingen en daarom dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 van dagvaarding II heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken en heeft hiervoor het volgende aangevoerd. De verdachte ontkent dit feit en de getuige en de aangever spannen samen en hiermee komen hun verklaringen uit dezelfde hoek. Hun verklaringen zijn daarmee onbetrouwbaar en dienen voor het bewijs buiten beschouwing te worden gelaten.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020271857 van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 188).
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 10 september 2020, voor zover inhoudende (p. 13-14):
U vertel[t] mij dat [verdachte] gisteren is aangehouden in Alphen aan den Rijn omdat hij dreigde mijn autobedrijf /mijn auto's in de brand te steken. Hij had al meerdere malen tegen mij gezegd dat hij of de boel in brand ging steken, of de gaskraan zou open zetten. Verder heeft hij ook gezegd dat hij mijn autovoorraad wil vernielen of in de brand wil steken. Mijn autobedrijf zit iets verderop op het [adres 2] in Roelofarendsveen.
2. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] opgemaakt op 9 september 2020, voor zover inhoudende (p. 30-31):
Vandaag was ik in de McDonalds te Alphen aan den Rijn. Omstreeks 12:40 uur deze dag heb ik naar de politie gebeld omdat ik bij de McDonalds een man had horen praten die ik hoorde zeggen dat hij bij een bedrijventerrein in Roelofarendsveen iets in de brand zou steken. Ik had de man horen zeggen dat hij er nu klaar mee was en dat hij bij een bedrijventerrein in Roelofarendsveen, waar allemaal vrachtauto's stonden, iets in de brand zou gaan steken. Ik hoorde de man zeggen dat hij naar de Action zou gaan om een jerrycan zou kopen en deze ging vullen met benzine.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 september 2020, voor zover inhoudende (p. 60-61):
Ik hoorde [naam 2] vervolgens aangeven dat hij een vriend van [naam 3] , verdachte [verdachte] , was en dat hij vanmiddag inderdaad gebeld was door [naam 3] op het moment dat hij bij de McDonalds in Alphen aan den Rijn zat. Ik hoorde [naam 2] vervolgens aan mij het navolgende verklaren;
Ik heb van [naam 3] vanmiddag, maar ook daarvoor al, dingen gehoord die ik niet eens aan [slachtoffer] heb durven te vertellen, omdat hij daar weken van zal gaan wakker liggen.
Vanmiddag belde [naam 3] mij op en vertelde dat hij bij de McDonalds zat. Hij was echt in alle staten. Ik hoorde [naam 3] zaken zeggen als:
- Ik steek zijn pand in de brand, doelend op het pand van [slachtoffer] ;
- Ik neem zijn kinderen daarin mee, doelend op de kinderen van [slachtoffer] ;
- Ik steek die auto's ook allemaal in de hens. Dat zijn zo'n 80 auto's in de fik en zo'n 350.000 euro schade, doelend op het autobedrijf van [slachtoffer] ;
- Ik steek dat kankerpand in de hens, doelend op zijn huis waar [naam 3] nu uit is gezet;
- Ik koop 5 liter brandstof en dan gaat de fik erin.
[naam 3] heeft het ook in het telefoongesprek gehad over de Action, dat hij daar spullen zou gaan halen.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 september 2020, voor zover inhoudende (p. 15-16):
Ik vroeg aan [verdachte] wat er in de grote shopper tas zat. [verdachte] liet de inhoud van de tas zien. Ik zag een jerrycan in de tas zitten.
(…)
Ik ging bij [verdachte] staan. Ik hoorde toen [verdachte] naar het politievoertuig begeleid werd nog zeggen: “Ik pak hem nog wel een keer en ik steek de hele boel in de fik.”
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 september 2020, voor zover inhoudende (p. 28):
In het kader van het onderzoek werd mij, [verbalisant] , gevraagd om
bij de 'Action' in de [''] , te Alphen aan den Rijn navraag te doen naar de
aangekochte spullen van de verdachte.
Ik zag dat de manager in het kassasysteem opzocht wat de verdachte af had gerekend. Ik zag op de camerabeelden en op de bon, die de manager mij verstrekte, dat de verdachte om 13.03 de volgende goederen, met de pin, afrekende:
(…)
lx Gasaansteker navulbaar div.klr. (Art.nmr.: 2516766)
(…)
lx adblue 51 met schenktuit (Art .nmr.: 2570597).
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 september 2020, voor zover inhoudende (p. 17-19):
Ik zag dat [verdachte] de jerrycan uit de Action tas pakte en de vloeistof uit de jerrycan liet lopen. Ik zag dat [verdachte] hierop de jerrycan weer in de Action tas deed en doorliep. Ik zag dat [verdachte] in de richting van het gemeentehuis liep.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 september 2020, voor zover inhoudende (p. 20):
Tijdens de insluitingsfouillering en het vastleggen van zijn identiteitsgegevens zei hij het volgende tegen mij: "Schrijf dit maar op, ik ben heel eerlijk tegen je. [slachtoffer] komt nog wel aan de beurt. […] Ik was het ook allemaal van plan. Ik pak hem nog wel, al moet ik er twaalf jaar voor zitten!”
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 10 september 2020, voor zover inhoudende (p. 13-14):
U vertel[t] mij dat [verdachte] gisteren is aangehouden in Alphen aan den Rijn omdat hij dreigde mijn autobedrijf /mijn auto's in de brand te steken. Ik begrijp van u dat hij dit vertelde aan iemand die hij aan de telefoon had en dat iemand anders dit gesprek heeft opgevangen.
Ik vertelde uw collega afgelopen vrijdag al dat ik bang was voor hem. Hij had al meerdere malen tegen mij gezegd dat hij of de boel in brand ging steken, of de gaskraan zou open zetten. [slachtoffer] heeft hij ook gezegd dat hij mijn autovoorraad wil vernielen of in de brand wil steken.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 september 2020, voor zover inhoudende (p. 60-61):
Ik hoorde [naam 2] vervolgens aangeven dat hij vanmiddag inderdaad gebeld was door [naam 3] op het moment dat hij bij de McDonalds in Alphen aan den Rijn zat
Ik hoorde [naam 2] vervolgens aan mij het navolgende verklaren;
Ik heb van [naam 3] vanmiddag, maar ook daarvoor al, dingen gehoord die ik niet eens aan [slachtoffer] heb durven te vertellen, omdat hij daar weken van zal gaan wakker liggen.
Vanmiddag belde [naam 3] mij op en vertelde dat hij bij de McDonalds zat. Hij was echt in alle staten. Ik hoorde [naam 3] zaken zeggen als:
- Ik steek zijn pand in de brand, doelend op het pand van [slachtoffer]
- Ik neem zijn kinderen daarin mee, doelend op de kinderen van [slachtoffer] ;
- Ik steek die auto's ook allemaal in de hens. Dat zijn zo'n 80 auto's in de fik en zo'n 350.000 euro schade, doelend op het autobedrijf van [slachtoffer] ;
- Ik steek dat kankerpand in de hens, doelend op zijn huis waar [naam 3] nu uit is gezet;
- Ik koop 5 liter brandstof en dan gaat de fik erin.
[naam 3] heeft het ook in het telefoongesprek gehad over de Action, dat hij daar spullen zou gaan halen.
Ten aanzien van dagvaarding II, feiten 1 en 2:
De rechtbank zal voor de feiten 1 en 2 (dagvaarding II) met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020266367 van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 185).
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 december 2020;
2. Het proces-verbaal van aangifte nr. [''] op 25 augustus 2020 (p. 107-109).
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 december 2020;
2. Het proces-verbaal van aangifte nr. [''] , op 25 augustus 2020 (p. 110).
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020266367 van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 185).
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 3:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 25 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 106-109):
Ik doe aangifte van bedreiging met geweld en de dood en vernieling. Bij mij bestond de overtuiging, dat de verdachte zijn bedreiging ten uitvoer zou brengen.
(…)
Op donderdag 6 augustus 2020, is de heer [verdachte] naar het kantoor geweest van mijn garagebedrijf. Ik was toen niet aanwezig, maar mijn medewerkers waaronder [getuige 3] . Daar heeft [verdachte] zeer dreigende en intimiderende taal geuit in de richting van [getuige 3] en mij. Hij heeft onder andere geroepen "Ik sla het glazuur van je tanden, ik ga hem (mij) opzoeken en zijn kop van zijn romp trekken".
(…)
Ik zag dat [verdachte] mij agressief aankeek ik hoorde hem zeggen "Ik sla de kop van je romp, als ik je te pakken krijg vermoord ik je, ik sla het glazuur van je tanden af” en woorden van gelijke strekking of aard.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 september 2020, voor zover inhoudende (p. 136):
Op maandag 7 september 2020 had ik, verbalisant Knijn, contact met de [getuige 3] . Ik vroeg hem wat hij kon vertellen over het incident dat had plaatsgevonden op donderdag 6 augustus 2020 op het adres [adres 2] te Roelofarendsveen.
Op een gegeven moment zat ik in de kantine wat te eten, toen [naam 3] het bedrijf binnen kwam lopen. Ik zag dat hij een trainingspak droeg en dat hij bokshandschoenen aan had. Ik merkte op dat zijn gedrag wild en onrustig was. Ik hoorde hem zeggen "hier komen, ik wil praten". Ik hoorde hem ook zeggen dat hij mij dood ging maken en [slachtoffer] ook. Ik sprong op en ben in het gat van de deuropening gaan staan zodat ik weg kon. Ik hoorde hem weer roepen "ik ga je dood maken" dit bleef hij steeds herhalen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1, dagvaarding I ten laste gelegde, overweegt de rechtbank het volgende.
Het verweer dat een jerrycan met Adblue een absoluut ondeugdelijk middel voor brandstichting is wijst op een onjuiste lezing van de tenlastelegging. In de tenlastelegging gaat het om de jerrycan en niet om de inhoud van de jerrycan. De jerrycan was nodig om de brandstichting met benzine voor te bereiden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op enig moment van zins was om een pand en auto’s die aan de aangever toebehoren in brand te steken. Dat de verdachte na de telefonische bedreiging daadwerkelijk een jerrycan en een gasaansteker is gaan kopen spreekt in dit verband boekdelen. Dat het de verdachte om de jerrycan en niet om de inhoud ging, wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 4] . Bovendien heeft de verdachte de jerrycan na aanschaf geleegd. De rechtbank acht daarom bewezen dat het opzet van de verdachte gericht was op het in brand steken van genoemd pand en de auto’s. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Ten aanzien van de onder 3, dagvaarding II ten laste gelegde bedreiging overweegt de rechtbank dat zij de verklaringen zoals deze zijn afgelegd door de getuige en de aangever, in het licht van het gehele dossier waarin meerdere malen sprake is van bedreigingen en gebruik van geweld door de verdachte, wel betrouwbaar acht en die bezigt voor het bewijs.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding 1 (09-887745-20):
1.
hij op 9 september 2020 te Alphen aan den Rijn om een feit, bedoeld in artikel 157 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het opzettelijk brand stichten door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een pand aan het [adres 2] te Roelofarendsveen en een of meer auto's aldaar geheel of gedeeltelijk
zoudenverbranden, in elk geval brand
zouontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en omliggende panden en die auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten zou zijn, voor te bereiden
-een jerrycan en
-een gasaansteker,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2.
hij op 9 september 2020 te Alphen aan den Rijn, [slachtoffer] (telefonisch via een ander) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek zijn pand in de brand" en "ik neem zijn kinderen daarin mee" en “ik steek die auto's ook allemaal in de hens" en "ik steek dat kankerpand in de hens" en "ik koop 5 liter benzine en dan gaat de fik erin".
Ten aanzien van dagvaarding 2 (09-225148-20):
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 4 september 2020 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een woning (gelegen aan de [adres 3] ) dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op 10 augustus 2020 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, opzettelijk en wederrechtelijk een (werk)bus/voertuig (merk/type: Volkwagen Transporter, [kenteken] ) die/dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd;
3.
hij in de periode van 6 augustus 2020 tot en met 10 augustus 2020 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door, direct of indirect, die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Ik sla het glazuur van je tanden, ik ga hem (doelend op aangever [slachtoffer] ) opzoeken en zijn kop van zijn romp trekken" en
- " Ik sla de kop van je romp, als ik je te pakken krijg vermoord ik je, ik sla het glazuur van je tanden af".

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1, dagvaarding I sprake is van vrijwillige terugtred, aangezien de verdachte toen hij door de politie werd gevolgd, naar het stadhuis liep en daar rustig ging zitten en niet op weg was naar een benzinepomp om de jerrycan te vullen. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen omstandigheden zijn gebleken of aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat van vrijwillige terugtred geen sprake kan zijn, omdat de verdachte niet actief genoeg heeft gehandeld om de voltooiing van het beoogde misdrijf te voorkomen.
4.3
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte vrijwillig is teruggetreden na de voorbereiding van brandstichting. De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht slechts sprake is, indien de gedragingen van de verdachte de conclusie rechtvaardigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn.
Bij de vraag of de verdachte vrijwillig is teruggetreden komt daarom belang toe aan de mate waarin de verdachte zich uit eigen wil heeft ingespannen om de voltooiing van het beoogde misdrijf, in dit geval: de brandstichting, te voorkomen. Verdachte moet hebben ‘bewerkt dat uitgesloten is dat met behulp van zijn voorbereidingshandelingen het aanvankelijk beoogde misdrijf nog begaan wordt’.
Uit het dossier zijn geen omstandigheden gebleken die naar de uiterlijke verschijningsvormen wijzen op een vrijwillige terugtred. Het feit dat de verdachte de jerrycan heeft geleegd maakt niet dat sprake is van vrijwillige terugtred. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit juist op het tegenovergestelde, namelijk de jerrycan met daarin de niet brandbare Adblue legen zodat hij vervolgens gevuld kan worden met benzine.
Aan de voorbereidingshandelingen van het voorhanden hebben van jerrycan en gasaansteker is op geen enkel moment iets afgedaan, laat staan dat ze geheel zijn ongedaan gemaakt.
Voorts overweegt de rechtbank dat de verdachte ter terechtzitting wel heeft gesteld dat hij niet de intentie had om daadwerkelijk brand te stichten, maar dat dit niet strookt met zijn uitlatingen die hij heeft gedaan bij zijn aanhouding en zijn insluitingsfouillering. Daar zei hij namelijk dat hij de aangever nog wel een keer zou pakken en de hele boel in de fik zou steken, respectievelijk dat [slachtoffer] nog wel aan de beurt zou komen, dat [slachtoffer] hem kapot heeft gemaakt en alles van hem heeft afgepakt, zijn huis, zijn familie, zijn geld, zijn alles en dat hij hem nog wel zou pakken, al moet hij er twaalf jaar voor zitten. Kennelijk was de verdachte na de aanhouding en een tijd later bij zijn insluitingsfouillering, nog steeds niet bedaard.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, dat het bewezenverklaarde volgens de wet strafbaar is, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren en dat aan de verdachte de voorwaardelijke maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs-maatregel) wordt opgelegd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling (klinisch), een ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen, een contactverbod met het slachtoffer, inspannen voor zinvolle dagbesteding en indien noodzakelijk meewerken aan nadere diagnostiek en dwangmedicatie. De officier van justitie heeft voorts verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de beoordeling van de ernst van de gepleegde feiten de aanleiding en omstandigheden – te weten de slepende ruzie tussen huurder [verdachte] en verhuurder [slachtoffer] – straf verlagend te laten meewegen.
De vernielingen en bedreigingen zijn relatief geringe feiten die blijkens de LOVS-oriëntatiepunten worden afgedaan met een boete of een taakstraf. Het zwaartepunt voor de strafmaat in deze zaak betreft dan ook de voorbereiding van de brandstichting. De beweegredenen voor dit feit kunnen echter niet los worden gezien van de psychische problematiek van de verdachte. Uit de Pro Justitia rapporten volgt dat de verdachte lijdt aan een geestesstoornis in de zin van een ongespecificeerde schizofrenie en/of psychotische stoornis, stoornis in gebruik van amfetamine en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten waren de bovengenoemde stoornissen aanwezig en daarom is geadviseerd de feiten in verminderende mate aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte is gemotiveerd voor een klinische behandeling en is bereid zich aan alle voorwaarden te conformeren. Derhalve verzoekt de verdediging een gevangenisstraf conform voorarrest op te leggen in combinatie met een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden. De verdediging is verbaasd dat de officier van justitie een Tbs-maatregel met voorwaarden heeft gevorderd omdat hierover in het Pro Justitia rapport niet wordt gerept.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft voorbereidingen getroffen om een pand en meerdere voertuigen in brand te steken. Het gemeen gevaar voor goederen en personen dat de voorgenomen brandstichting zou veroorzaken heeft hij hierbij kennelijk voor lief genomen. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen en vernielingen. De verdachte heeft zijn conflict met de aangever niet via de juridische weg willen oplossen, maar heeft het laten escaleren door het gebruik van geweld en dreiging met geweld. De woning die hij huurde heeft hij ernstig beschadigd, om in het spreektaal te verwoorden ‘helemaal verbouwd’. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andere mensen en goederen.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte d.d. 13 november 2020. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte een omvangrijk strafrechtelijk verleden heeft. Uit zijn justitiële documentatie blijkt dat de verdachte al vele malen eerder is veroordeeld ter zake van geweldsfeiten. Eerder opgelegde forse gevangenisstraffen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbarere feiten te plegen. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psychiater K. Jangbahadoer Sing d.d. 19 november 2020. De psychiater concludeert dat de verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, stoornis in stimulantiagebruik (amfetamine) en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verder zijn er aanwijzingen voor ADHD en zwakbegaafdheid, die nader onderzocht dienen te worden als de psychose in remissie is. Ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten waren de bovengenoemde stoornissen aanwezig. De psychiater is van mening dat in de ten laste gelegde feiten van bedreiging en poging tot brandstichting de aanwezige psychotische stoornis en de antisociale persoonlijkheidsstoornis gedeeltelijk de gedragskeuzemogelijkheden van de verdachte bepaalden. Derhalve wordt geadviseerd om de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - aan de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psycholoog drs. T. ‘t Hoen d.d. 1 december 2020. De psycholoog onderschrijft het advies van de psychiater. De psycholoog is adviseert, bij schuldig verklaring, in eerste instantie een klinische behandeling in een forensische setting (als een FPA) om er zorg voor te dragen dat verdachtes toestandsbeeld nog verder verbetert en stabiliseert, waarbij het is essentieel is dat de verdachte adequaat wordt ingesteld en blijft op medicatie. Vanuit een dergelijk klinisch traject kunnen de diverse sociaal-maatschappelijke problemen worden opgepakt. Aandacht voor passende dagbesteding, huisvesting (al dan niet begeleid wonen) en financiën is hierbij met name van belang. Na een klinisch traject dient gedurende langere tijd adequate nazorg plaats te vinden vanuit een (forensisch) FACT-team.
Het is te overwegen om de verdachte de bovenstaande hulpverlening op te leggen in het ka-
der van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte d.d. 2 december 2020, waaruit volgt dat sprake is van instabiliteit op de diverse leefgebieden en van een hoog recidiverisico. De instabiliteit bemoeilijkt het managen van het aanwezige recidiverisico en het risico op letselschade. Intensieve behandeling en begeleiding is naar mening van de reclassering geïndiceerd om te kunnen komen tot een gedragsverandering/ verkleining van het recidiverisico. GGZ Reclassering Fivoor acht daarom een klinische behandeling geïndiceerd. Binnen deze behandeling is aandacht nodig voor medicatietrouw, abstinentie van middelen, psycho-educatie, het aanleren van copingvaardigheden voor het omgaan met agressie en angst, delict analyse en het bijsturen van verdachtes overtuigingen en gedragingen in de gewenste richting.
Na afronding van de klinische behandeling kan de verdachte begeleid/ beschermd gaan wonen met een ambulante vervolgbehandeling. De reclassering acht het hierbij wenselijk dat de verdachte de kans krijgt om de benodigde behandeling binnen een kliniek met een gemiddeld/ hoge behandelintensiteit vorm te geven in het kader van bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Nu de conclusies en adviezen van de reclassering, psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De verdachte wordt in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank zal dan de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen opdat de verdachte geholpen wordt zijn leven op de rails te krijgen en te houden en daarmee te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank zal bij het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van 3 jaren bepalen zodat er meer tijd is om met de verdachte aan zijn problemen te werken.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde Tbs-maatregel. In de rapporten komt de terbeschikkingstelling kort aan orde, maar de oplegging daarvan wordt niet geadviseerd. De rechtbank is van oordeel dat in casu het meest passend is om het behandeltraject vorm te geven in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met dezelfde bijzondere voorwaarden zoals de officier van justitie heeft geëist. Het risico dat de ziekelijke stoornis van de geestvermogens met zich brengt wordt in dit geval voldoende ondervangen door die voorwaarden en daaruit voortvloeiende behandelingen. De terbeschikkingstelling onder diezelfde voorwaarden voegt op dit moment aan de beperking van dat risico nagenoeg niets toe. Daarbij komt dat de feiten, hoe dreigend ook, geen misdrijven waren die gericht waren tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van die [slachtoffer] .
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met na te noemen bijzondere voorwaarden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 85.121,68, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, te weten de schade aan het voertuig (ad € 950), de schade aan de woning (ad € 71.171,68) en de huurschuld (ad € 8.000) en proceskosten (ad € 5.000).
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van ad € 73.121,68. Dit bedrag bestaat uit de schade aan de woning (ad € 71.171,68), de schade aan het voertuig (ad € 950) en immateriële schade (ad € 1.000). Voor de gevorderde huurschuld ontbreekt het causaal verband met het tenlastegelegde. Dit is een civiele kwestie en dit deel van de vordering dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de gevorderde huurschuld geen directe schade is als gevolg van de strafbare feiten. Deze post dient te worden afgewezen.
Wat de daadwerkelijke schade aan de woning is, is onbekend. Voorts is de schade complex van aard. Er moet veel getaxeerd worden en ook de afschrijving van goederen dient te worden meegewogen in de berekening. De raadsman verzoekt de rechtbank deze post niet-ontvankelijk te verklaren.
Tot slot is de schade aan het voertuig (ad € 950) op geen enkele wijze onderbouwd. Ook deze post dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij
Op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de vernieling van de woning. Uit de foto’s uit het dossier blijkt overduidelijk dat verdachte de door hem gehuurde woning heeft beschadigd en onbewoonbaar heeft gemaakt. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de schade niet eenvoudig is vast te stellen en dat daar taxaties voor moeten worden uitgevoerd. De rechtbank maakt daarom gebruik van haar schattingsbevoegdheid omdat de omvang van de geleden materiele schade niet nauwkeuring kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade gelet op de foto’s in het dossier vast op
€ 25.000,-. Voor het overige is de vordering niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering. De rechtbank zal bepalen dat benadeelde partij dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Datzelfde geldt voor de vordering ten aanzien van de schade aan het voertuig.
Over het toegewezen bedrag zal ook de wettelijke rente worden toegewezen.
Ten aanzien van de huurschuld bestaat geen, althans onvoldoende, rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en de beschadiging van de woning. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook voor dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op de formulering van hetgeen is vermeld onder de proceskosten, gaat de rechtbank ervan uit dat de benadeelde partij hiermee heeft bedoeld de immateriële schade op te geven. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover voor de beoordeling van belang, meebrengt dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld en is ook niet gebleken. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in haar persoon zijn aangetast, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519).
De rechtbank kan zich voorstellen dat de benadeelde partij het afgelopen jaar veel heeft doorgemaakt en ook pogingen heeft ondernomen om de situatie met verdachte op een voor beide partijen acceptabele manier af te ronden. Daarmee is, zonder nadere onderbouwing, echter niet gegeven dat sprake is van daadwerkelijk naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel als gevolg van de strafbare feiten. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding daarom afwijzen.
In totaal wijst de rechtbank derhalve een bedrag van € 25.000,-.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitsprak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Ook zal verdachte veroordeeld worden in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het eerste feit van dagvaarding 2 zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.000,- ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 46, 57, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
voorbereiding van opzettelijk brand stichten
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
ten aanzien van dagvaarding II, feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
driejaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op uiterlijk twee werkdagen na de uitspraak meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Perzikweg 1-7 , 2321 DG Leiden en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende een periode van maximaal 12 maanden, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een nog nader door IFZ/ DIZ te indiceren klinische instelling, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Forensische Polikliniek van Fivoor, of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen. De veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- indien geïndiceerd, aansluitend aan het klinische behandeltraject gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] , [geboortedatum 2] 1971, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich zal inspannen om passende dagbesteding in de vorm van werk of opleiding te realiseren of te behouden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
en onder de voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] deels toe tot een bedrag van € 25.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering met betrekking tot de huurschuld;
wijst af de vordering met betrekking tot de immateriële schade;
bepaalt dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst toe de wettelijke rente over € 25.000,- vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.000,- ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 160 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.F. Holtrop, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Martir, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2020.