ECLI:NL:RBDHA:2020:13327
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van COVID-19 maatregelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, met als doel familiebezoek. De aanvraag werd op 18 oktober 2019 afgewezen door de minister, en het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 2 april 2020 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de visumaanvraag was gebaseerd op artikel 32 van de Visumcode, waarbij verweerder stelde dat de eiser een bedreiging voor de volksgezondheid vormde in het kader van de COVID-19-pandemie. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, aangezien de eiser niet in aanmerking kwam voor een visum vanwege de geldende beperkingen voor niet-essentiële reizen naar de EU. De rechtbank oordeelde dat de minister niet hoefde te wachten met het nemen van een beslissing, gezien de onduidelijkheid over de duur van de COVID-19-maatregelen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.