ECLI:NL:RBDHA:2020:13303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/3213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft eiseres, een Syrische nationaliteit bezittende vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De aanvraag was ingediend met het doel om bij haar echtgenoot, die de Nederlandse en Turkse nationaliteit bezit, in Nederland te verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het middelenvereiste, omdat niet was aangetoond dat de referent over zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan beschikte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, die in loondienst werkt bij een onderneming in België, inconsistenties vertoonde in de overgelegde documenten. De salarisbedragen op de loonstroken kwamen niet overeen met de bedragen die op de bankrekening van de referent werden gestort. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de herkomst van de gestorte bedragen en dat de referent niet in staat was geweest om sluitende verklaringen te overleggen die de verschillen tussen de loonstroken en de bankafschriften konden verklaren.

Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte uitsluitend op het middelenvereiste had afgewezen en verwees naar het arrest Chakroun, waarin werd gesteld dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheden van het individuele geval. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep op dit arrest niet slaagde, omdat de voorwaarden voor de afgifte van een mvv niet waren voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3213
V-nummer: [#]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. J.H.M. Post.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 maart 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Yap, waarnemer voor haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig de heer [naam 2] , referent, en [naam 3] , moeder van referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H.M. Post.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Syrische nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij referent, haar echtgenoot, in Nederland. Referent bezit de Nederlandse en Turkse nationaliteit. Op [datum] zijn eiseres en referent in Turkije met elkaar getrouwd. Op 8 mei 2019 heeft referent ten behoeve van eiseres een aanvraag tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) in de procedure Toegang en Verblijf met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] ’ aangevraagd.
2. Bij besluit van 3 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (het middelenvereiste). Verweerder heeft daarbij overwogen dat referent niet heeft kunnen verklaren waarom de op de door referent overgelegde bankafschriften vermelde salarisbedragen niet overeenkomen met de bedragen genoemd op de eveneens overgelegde loonstroken over de maanden januari tot en met juli 2019.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij onder meer overwogen dat referent nog altijd geen sluitende verklaring van zijn werkgever of van diens boekhouder heeft overgelegd ter onderbouwing van de verschillen in salarisbedragen. Bovendien heeft referent inconsistent verklaard over de reden voor die verschillen, aldus verweerder.
4. Eiseres meent dat de aanvraag aldus ten onrechte uitsluitend op grond van het middelenvereiste is afgewezen. Zij wijst op het arrest Chakroun [1] en stelt dat uit dit arrest de verplichting volgt voor verweerder om bij het handhaven van inkomenseisen rekening te houden met de omstandigheden van het individuele geval. Volgens eiseres miskent verweerder dat referent heeft aangetoond over een voldoende inkomen te beschikken, ruim boven het door verweerder gestelde normbedrag. De duurzaamheid volgt uit de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De hoogte en de zelfstandigheid is aangetoond met de loonstroken en bankafschriften. Verweerder mag van referent niet verlangen dat hij nadere stukken overlegt, aldus eiseres.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan dezelfde voorwaarden als die voor een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Een dergelijke vergunning wordt geweigerd indien de vreemdeling of de persoon bij wie hij wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. [2] Niet in geschil is dat referent niet is vrijgesteld van het middelenvereiste. [3] Middelen van bestaan zijn in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. [4]
6. Referent heeft bij zijn aanvraag gesteld dat hij inkomen uit arbeid geniet en dat hij sinds januari 2019 in loondienst werkt bij [naam bedrijf] in België, de onderneming van zijn vader. Hij heeft ter onderbouwing daarvan onder meer overgelegd: een arbeidsovereenkomst met zijn werkgever, loonstroken over de maanden januari tot en met juli 2019 en afschriften over dezelfde periode van de bankrekening waarop zijn salaris wordt gestort. Vaststaat dat de salarisbedragen genoemd op de loonstroken (soms aanzienlijk) verschillen van de bedragen die door de werkgever worden gestort op de bankrekening van referent. Gelet hierop kon verweerder twijfelen aan de gestelde herkomst van de gestorte bedragen en of referent daarover vrijelijk kan beschikken. Deze twijfel is versterkt doordat niet consistent is verklaard over de reden voor het verschil tussen de salarisbedragen en de stortingen. Zo is op een bij de aanvraag overgelegd bankafschrift over juli 2019 - handgeschreven - vermeld:
“wij sturen de lonen als voorschot naar de bank, omdat er elke maand een andere loonstrook komt. De loonstroken komen achteraf. Dan verreken ik dat later met mijn zoon. In Belgie heb je geen vast inkomen vanwege de dagen.”In het aanvullend bezwaarschrift van 30 oktober 2019 is daarentegen verklaard:
“Het salaris zoals vermeld op de loonstroken betreft als het ware een soort voorschot. Hierdoor levert dit afwijkende bedragen op […]. De opvolgende maand vindt er dus steeds een verrekening plaats.”Verder heeft verweerder erop kunnen wijzen dat het inkomen van referent niet bekend is bij de Nederlandse Belastingdienst. Verweerder mocht eiseres dan ook vragen om aanvullende documenten waaruit blijkt dat referent daadwerkelijk het door hem gestelde inkomen uit arbeid heeft.
7. Eiseres en referent hebben geen documenten overgelegd die een sluitende verklaring geven voor het verschil tussen de gestorte bedragen op de bankrekening van referent en de overgelegde loonstroken. Er zijn evenmin stukken overgelegd waaruit blijkt van daadwerkelijke verrekening van de verschillen. Daarbij heeft eiseres ook niet kunnen uitleggen waarom niet een schriftelijke verklaring van de boekhouder is overgelegd, zoals zij in bezwaar had aangekondigd. De verder niet onderbouwde verklaring van referent ter zitting dat zijn werkgever de accountant herhaalde malen heeft aangesproken en dat het anders is geregeld in België dan in Nederland, is onvoldoende.
8. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat van zelfstandige, duurzame en voldoende inkomsten uit legale arbeid niet is gebleken, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de afgifte van een mvv voor het beoogde doel.
9. Het beroep op het arrest Chakroun slaagt niet. Dit arrest verbiedt weliswaar het eisen van een vaste minimumnorm, maar laat de voorwaarde van duurzaam zelfstandige voldoende middelen van bestaan als zodanig onverlet. Niet kan worden gezegd dat de in dit geval verlangde nadere onderbouwing van het gestelde inkomen van referent in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel, aangezien niet aannemelijk is geworden dat die onderbouwing niet kan worden geleverd.
10. Voor zover in het aanvullend beroepschrift overigens is verwezen naar hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd, geldt dat verweerder in het bestreden besluit hierop gemotiveerd heeft gereageerd. Eiseres heeft in beroep niet toegelicht waarom het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117
2.artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 en paragraaf B1/4.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000
3.Paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000
4.artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000