ECLI:NL:RBDHA:2020:13290
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep asielaanvraag in verband met Dublinverordening en verantwoordelijkheidsbepaling Litouwen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 28 oktober 2020, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in zitting te Middelburg, waar de eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerste asielaanvraag van de eiser in Zweden was ingediend op 4 november 2019, terwijl de eiser op dat moment houder was van een geldig Schengenvisum. De rechtbank concludeert dat Litouwen op basis van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien Litouwen haar verantwoordelijkheid heeft bevestigd met een claimakkoord. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser tegen deze beslissing beoordeeld, maar deze werden als niet relevant beschouwd.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week na bekendmaking in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.