ECLI:NL:RBDHA:2020:13287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
NL20.18613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Sudanese eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid van gestelde problemen met Arabieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Sudanese eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de gestelde problemen met Arabieren als gevolg van een ruzie over vee niet geloofwaardig werden geacht. De eiser, die op 28 november 2019 asiel had aangevraagd, stelde dat hij door onbekende personen was ontvoerd en mishandeld na een conflict over vee. Hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Sudan, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser inconsistent en ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij te vrezen had voor vluchtelingenrechtelijke vervolging of ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18613

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: G. Cambier).

ProcesverloopBij besluit van 21 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Sudanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 28 november 2019 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat er een conflict is ontstaan met Arabieren nadat een Arabische man vee op de grond van zijn familie liet grazen en eiser hem daar op aansprak. Naar aanleiding van dit conflict is eiser door onbekende personen meegenomen en opgesloten in een kamer van een woning, waar hij is mishandeld. Eiser wist te ontsnappen en bij thuiskomst heeft zijn vader gezegd dat hij niet meer in Sudan kon verblijven en dat hij naar Libië moest gaan. Hij stelt bij terugkeer nog steeds te vrezen voor de Arabieren die hem hebben opgesloten. Verder heeft eiser verklaard dat hij gediscrimineerd is door Arabieren in de vorm van beledigingen en schelden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden. Daarnaast zijn ook de verklaringen van eiser over de discriminatie die hij in de vorm van beledigingen en schelden door Arabieren heeft ervaren geloofwaardig geacht. De gestelde problemen met Arabieren als gevolg van een ruzie over vee worden echter niet geloofwaardig geacht.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
4. De rechtbank oordeelt allereerst dat de enkele omstandigheid dat de door eiser beschreven ruzie past, zoals hij stelt, in zijn geloofwaardig bevonden ervaringen van discriminatie, niet maakt dat de verklaringen van eiser over deze ruzie op voorhand geloofwaardig moeten worden geacht. Verweerder heeft in het bestreden besluit nader gemotiveerd op welke punten afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van die verklaringen.
5. Volgens eiser heeft verweerder niet aangegeven op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat de verklaringen van eiser over de ontvoering summier van aard zijn. Verweerder heeft dit echter wel degelijk gemotiveerd in het bestreden besluit. [2] Dat het rapport van het nader gehoor 25 pagina’s beslaat, zoals eiser benadrukt, zegt niets over de aard en inhoud van de verklaringen. Voor zover eiser stelt dat verweerder had moeten doorvragen, geldt dat het aan eiser is om zo volledig mogelijk te verklaren, hetgeen hem voorafgaand aan zijn gehoor ook is meegedeeld.
6. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet weet uit te leggen hoe zijn ontvoerders zijn naam wisten en waar hij woonde. Het feit dat zijn vader een bekende man is in de omgeving en dat de mensen in de omgeving weten dat eiser diens zoon is, zoals eiser in beroep naar voren brengt, verklaart nog niet hoe de ontvoerders wisten dat eiser degene was die bij de eerdere ruzie betrokken was.
7. Eiser voert voorts aan dat hij van de politie geen enkele hulp verwacht. Na de vermissing is eisers vader naar de politie gegaan waar hij het hele verhaal heeft verteld. De politie heeft echter niets gedaan. Verweerder heeft terecht in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken dat uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor en de correcties en aanvullingen daarop niet blijkt dat de vader voor hulp naar de politie is gegaan. Hieruit blijkt namelijk slechts dat eisers vader bij de politie naar hem is gaan vragen omdat hij dacht dat eiser daar was. [3] Verweerder heeft daarnaast kunnen concluderen dat deze verklaring bevreemding wekt aangezien eisers broer wist dat eiser was geroepen door onbekende Arabische mannen.
Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiser slechts de algemene stelling opwerpt dat de politie niets doet voor mensen die behoren tot Afrikaanse stammen en dit niet onderbouwt.
8. Verweerder werpt terecht tegen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard door tijdens het nader gehoor eerst te zeggen dat hij een leeg papier moest ondertekenen en even later te verklaren dat er iets op het papier geschreven stond, maar dat hij het niet heeft kunnen lezen. [4] Het standpunt van eiser dat hij zichzelf tijdens het nader gehoor heeft gecorrigeerd wordt niet gevolgd. Eiser heeft in de aanvullingen en correcties ook geen verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheid. De opmerking in de gronden van beroep dat op dat moment in het gehoor wellicht de vertaling niet duidelijk was voor eiser, wordt evenmin gevolgd. Eiser heeft aan het einde van het nader gehoor verklaard dat hij de tolk goed heeft kunnen begrijpen en verstaan en dat hij geen op- of aanmerkingen had over de werkwijze van de tolk. Ook hierover is niets opgemerkt in de aanvullingen en correcties.
9. Verweerder heeft eisers verklaringen over de tamelijk eenvoudige ontsnapping aan zijn ontvoerders als ongerijmd kunnen aanmerken. Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser geen hulp heeft gezocht bij de politie na zijn ontsnapping. Voor zover eiser heeft toegelicht dat hij direct na zijn ontsnapping geen hulp verwachtte van de daar aanwezige andere stammen, heeft verweerder kunnen verwijzen naar eisers eerdere verklaring dat een eveneens onbekende man eiser buiten zijn eigen wijk te hulp schoot bij de ruzie over het vee. Verder heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat het niet is te volgen dat de vader na eisers thuiskomst niet naar de politie is gegaan voor hulp omdat eisers leven in gevaar zou zijn, maar in plaats daarvan meteen heeft besloten dat eiser het land diende te ontvluchten. Daarbij heeft verweerder terecht gewezen op het feit dat eiser inconsistent heeft verklaard over het moment waarop hij van huis zou zijn vertrokken, namelijk enerzijds ‘vroeg in de ochtend’ [5] en anderzijds ‘’s avonds laat’. [6] Dat hierop niet verder is doorgevraagd, staat er niet aan in de weg dat deze inconsistentie aan eiser wordt tegengeworpen.
10. Eiser voert verder aan geen bescherming te verwachten van de autoriteiten aangezien hij als lid van een Afrikaanse stam in Sudan tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort, omdat Afrikaanse stammen in Sudan ernstig worden gediscrimineerd door de Arabische stammen, omdat eigendommen kunnen worden afgenomen door de Arabische stammen en zij straffeloos door hen worden mishandeld, vernederd en gediscrimineerd. Verweerder heeft in dat verband terecht overwogen dat niet blijkt dat eiser behoort tot een aangewezen kwetsbare minderheidsgroep in de zin van paragraaf C2/3.3 van de Vc. [7] Verder heeft eiser niet aan de hand van zijn persoonlijke situatie aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor ernstige schade. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat zijn leven vanwege de ondervonden discriminatie onhoudbaar was. De stelling van eiser dat hij - als lid van een Afrikaanse stam - niet wordt beschermd door de autoriteiten wordt dan ook niet gevolgd.
11. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder verwijzing naar het Algemeen ambtsbericht Sudan overwogen dat rekrutering van kinderen in Sudan in 2018 niet tot bijna niet voorkomt. Eiser bestrijdt dit, maar heeft niet geconcretiseerd op grond van welke algemene bronnen het tegendeel zou moeten blijken. Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat eiser tijdens het nader gehoor, noch in de correcties en aanvullingen heeft gesteld te vrezen voor rekrutering.
12. Eiser voert ten slotte ten onrechte aan dat verweerder niet heeft gereageerd op de zienswijze dat eiser inmiddels is ingeburgerd. Verweerder heeft immers overwogen dat niet duidelijk is wat eiser bedoelt met deze stelling en dat niet duidelijk is waar eiser zich op beroept. Eiser heeft dit in de gronden van beroep niet verder toegelicht.
13. Aangezien eisers gestelde problemen niet worden geloofd, is daarmee ook niet aannemelijk geworden dat hij heeft te vrezen voor vluchtelingenrechtelijke vervolging of ernstige schade. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als ongegrond. [8]
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de laatste alinea op pagina 2 en de eerste alinea op pagina 3 van het bestreden besluit.
3.Zie pagina 6 van het verslag van het nader gehoor.
4.Pagina 17 van het verslag van het nader gehoor.
5.Pagina 19 van het verslag van het nader gehoor.
6.Pagina 24 van het verslag van het nader gehoor.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet.