ECLI:NL:RBDHA:2020:13284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
NL20.19644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hereniging van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling met zijn broer in Noorwegen en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, geboren in Syrië, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Noorwegen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hereniging met zijn broer in Noorwegen niet in zijn belang is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd waarom het in het belang van eiser zou zijn om te worden herenigd met zijn broer, die zelf niet in staat is om voor hem te zorgen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de minderjarige onvoldoende zijn meegewogen en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de situatie van eiser en zijn broer. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen drie weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de belangen van eiser. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 26 november 2020 (zaaknummer: NL20.19645), is het verzoek van eiser, inhoudende dat verweerder wordt verboden hem over te dragen aan Noorwegen totdat op het beroep is beslist, toegewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook de voogd van eiser, mw. [naam] (Nidos) is verschenen. Er is voorts een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Noorwegen een verzoek om overname gedaan. Noorwegen heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert, onder herhaling en inlassing van de zienswijze van 10 november 2020, in beroep het volgende aan.
2.1.
De overdracht aan Noorwegen, in overeenstemming met artikel 8 van de Dublinverordening, is niet in het belang van eiser. Hoewel eiser nog wel contact heeft met zijn broer in Noorwegen, heeft hij aangegeven dat hij niet wil worden herenigd met hem. De broer van eiser kan en wil niet voor eiser zorgen. In het resultaat van het onderzoek wordt gesteld dat: “the referent in Norway is presumably a student located in the north of Norway and he claims that in that sense he wil be quite occupied.” Ondanks het gegeven dat de Noorse autoriteiten hebben aangegeven dat zij de nodige ondersteuning zullen bieden, blijkt reeds dat de broer van eiser zelf niet voor hem kan zorgen en daarin tekort zal schieten. Daarnaast blijkt ook niet dat eiser bij zijn broer (in de buurt) kan gaan wonen. Hereniging is daarom niet in het belang van eiser. Ten onrechte heeft verweerder dit in het bestreden besluit miskend. Tot slot wordt aangevoerd dat eiser inmiddels al geruime tijd in Nederland verblijft en onderdeel uitmaakt van een gezin waarbij hij zich thuis voelt.
2.2.
Ter zitting heeft de voogd van eiser, mw. [naam] , verklaard dat ze contact heeft gehad met de broer van eiser. Hij heeft aangegeven dat hij niet zeker weet of hij de zorg van zijn broertje op zich kan nemen. Daarnaast heeft mw. [naam] verklaard dat de onzekerheid die deze situatie met zich mee brengt en die inmiddels al ongeveer een jaar duurt veel eist van eiser. Het zou daarnaast te veel vergen van eiser om hem naar Noorwegen over te dragen.
3. Verweerder voert aan dat hij er in beginsel van uit mag gaan dat het in het belang van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is om herenigd te worden met zijn gezins- of familieleden in een andere lidstaat. Er staat niet ter discussie dat de broer van eiser momenteel rechtmatig in Noorwegen verblijft en dat zij contact met elkaar hebben. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 27 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1281), heeft verweerder voldaan aan zijn onderzoekplicht. Verweerder heeft op 30 september 2020, op grond van artikel 34 van de Dublinverordening nadere informatie opgevraagd bij de Noorse autoriteiten. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan er van uit worden gegaan dat de Noorse autoriteiten hun verplichting, om bij de toepassing van de Dublinverordening rekening te houden met de belangen van minderjarige asielzoekers, nakomen. Daarnaast hebben de Noorse autoriteiten bevestigd dat zij eiser zullen ondersteunen. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd waarom het in zijn belang zou zijn om in Nederland te blijven.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Uit de uitspraak van de ABRvS, van 27 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1281), volgt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat het in het belang van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is om herenigd te worden met zijn gezins- of familieleden in een andere lidstaat. Dat neemt echter niet weg dat het, gelet op artikel 8, eerste lid, van de Dublinverordening, aan verweerder is om in het kader van de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden in het individuele geval te vergaren en deze vervolgens kenbaar af te wegen. Het belang van het kind bij de toepassing van de Dublinverordening moet altijd voorop staan. Het ligt juist op de weg van verweerder om te motiveren waarom het - ondanks de door eiser aangevoerde gronden - toch in zijn belang is om Noorwegen verantwoordelijk te houden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Van verweerder mag een zekere actieve houding verwacht worden, waarbij hij zo nodig nadere vragen stelt aan eiser en/of Nidos.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat, anders dan in de uitspraak van de ABRvS van 27 mei 2020, verweerder op grond van artikel 34 van de Dublinverordening extra informatie heeft opgevraagd bij de Noorse autoriteiten. Ondanks dat uit de opgevraagde informatie bij de Noorse autoriteiten blijkt dat de broers een goede band hebben, is het onzeker of eiser bij zijn broer kan gaan wonen. Zijn broer is student in het noorden van Noorwegen en heeft aangegeven erg druk te zijn. De Noorse autoriteiten kunnen eiser weliswaar ondersteuning en zorg bieden, maar het is moeilijk te voorspellen of eiser dicht bij zijn broer kan gaan wonen. De beoordeling van de vraag of het, gegeven deze omstandigheden, in het belang van eiser is om naar Noorwegen te komen, laten de Noorse autoriteiten (terecht) aan Nederland. Eiser heeft ter zitting aangegeven niet naar Noorwegen te willen. Hij heeft zijn draai gevonden bij een pleeggezin in Nederland, heeft hier vrienden gemaakt en gaat hier naar school. Bovendien kan zijn broer in Noorwegen niet voor hem zorgen. De voogd van eiser heeft ter zitting gesteld dat een overdracht naar Noorwegen teveel van eiser zal vergen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de belangen van eiser. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet onderbouwd waarom het in het belang van eiser is om te worden herenigd met zijn broer nu onduidelijk is of zij bij elkaar, of bij elkaar in de buurt, kunnen wonen. Niet is gebleken dat verweerder de belangen van eiser – een minderjarige jongen die inmiddels al bijna een jaar in Nederland verblijft – voldoende heeft meegewogen.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Gerding, rechter, in aanwezigheid van S.J. Versteeg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.