ECLI:NL:RBDHA:2020:13233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/6335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling van aanvraag verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. Eiser, geboren in Guinee-Bissau, had op 5 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat eiser geen volledig ingevuld aanvraagformulier en bewijsstukken had overgelegd die de humanitaire gronden onderbouwden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht heeft besloten om de aanvraag niet te behandelen. Eiser had de gelegenheid om zijn aanvraag aan te vullen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank oordeelde dat het niet de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris was om medische gegevens van eiser te betrekken bij de beoordeling, aangezien het op de aanvrager zelf ligt om de benodigde gegevens te verstrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beslissing van de staatssecretaris niet in strijd was met Europees recht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de Terugkeerrichtlijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6335

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. K. Elias en mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het niet behandelen van zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hoof.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Guinee-Bissause nationaliteit te bezitten.
2. Op 18 juni 2019 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit staat in rechte vast. Op 2 december 2019 is eiser in bewaring gesteld. Zijn beroep en hoger beroep daartegen zijn ongegrond verklaard. Op 25 februari 2020 is de voorgenomen overdracht van eiser naar Italië afgewend vanwege het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn.
3. Op 5 februari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een mvv voor het doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Bij besluit van 6 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om deze aanvraag niet te behandelen zoals bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen volledig ingevuld aanvraagformulier heeft overgelegd en ook geen bewijsstukken waaruit blijkt dat sprake is van humanitaire gronden.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb mag een bestuursorgaan besluiten om een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen.
6. De aanvraag van eiser van 5 februari 2020 bestond enkel uit een brief van zijn gemachtigde met het verzoek om vanwege medische en psychische beperkingen een verblijfsvergunning te verlenen. Verweerder heeft bij brief van 6 februari 2020 aan eiser verzocht om de aanvraag compleet te maken door het overleggen van een volledig ingevuld aanvraagformulier en van bewijsstukken waaruit blijkt dat sprake was van gronden om een humanitaire verblijfsvergunning te verlenen. Namens eiser is nog diezelfde dag via e-mail aan verweerder meegedeeld dat eiser op dat moment in het ziekenhuis in quarantaine lag en dat er op de volgende dag een verklaring van de opname zou worden overgelegd.
7. In de brief van verweerder van 6 februari 2020 is de termijn om de aanvraag aan te vullen bepaald tot uiterlijk 7 februari 2020 om 11:00 uur vanwege de toen nog op handen zijnde overdracht van eiser. In werkelijkheid heeft verweerder echter pas op 6 maart 2020 besloten om de aanvraag niet te behandelen. Op dat moment was er naast de brief van eisers gemachtigde van 5 februari 2020 nog steeds geen enkel stuk overgelegd en was er voor verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat het voor eiser niet mogelijk was om de aanvraag aan te vullen. Om deze redenen heeft verweerder kunnen besluiten om de aanvraag niet te behandelen.
8. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat het op de weg van verweerder lag om zijn medische gegevens zoals bekend vanuit de voorafgaande bewaringsprocedure bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag te betrekken. Deze stelling verhoudt zich namelijk niet tot het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 1.26 van het Vreemdelingenbesluit 2000, waaruit volgt dat het op de weg van de aanvrager ligt om de nodige gegevens en bescheiden te overleggen.
9. Voor zover eiser in bezwaar alsnog stukken heeft overgelegd, geldt dat op grond van vaste jurisprudentie de heroverweging in bezwaar niet zo ver reikt dat na een juiste toepassing van artikel 4:5 van de Awb alsnog overgelegde gegevens en bescheiden in de beoordeling moeten worden betrokken.
10. Anders dan eiser stelt is het bestreden besluit gelet op het voorgaande niet in strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016 in de zaak
Paposhvili(ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810).
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.