ECLI:NL:RBDHA:2020:13230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/2003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van vertrek om medische redenen; einduitspraak na tussenuitspraak met herstel van gebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende het uitstel van vertrek van eiser om medische redenen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem uitstel van vertrek te verlenen. Het bestreden besluit, dat op 13 februari 2020 was genomen, werd door de rechtbank beoordeeld. Eiser had beroep ingesteld en aanvullende beroepsgronden ingediend, waarna een zitting plaatsvond op 1 juli 2020. De rechtbank had eerder op 20 augustus 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij verweerder de gelegenheid gaf om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullend medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) ingediend, waaruit bleek dat er geen medische noodsituatie op korte termijn werd verwacht en dat eiser kon reizen onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige. Eiser was het niet eens met dit advies en voerde aan dat zijn mentale gesteldheid het reizen risicovol maakte. De rechtbank oordeelde echter dat het BMA-advies voldoende inzichtelijk en concludent was en dat er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, maar omdat het gebrek in het bestreden besluit was hersteld, bleven de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.312,50. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2003

einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem uitstel van vertrek om medische redenen te verlenen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en later aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 20 augustus 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft meegedeeld gebruik te zullen maken van deze gelegenheid.
Verweerder heeft een reactie op de tussenuitspraak ingediend onder verwijzing naar een aanvullend medisch advies.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Voor een beschrijving van de feiten van deze zaak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat er in de tussenuitspraak is geoordeeld. Het staat de rechtbank namelijk op grond van vaste jurisprudentie niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in een tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. In deze zaak is echter geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval. De rechtbank wijst hierbij bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2822.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek bevat voor zover verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het aanvullende BMA-advies van 31 oktober 2019 zorgvuldig tot stand is gekomen aangezien niet duidelijk was of de brief van eisers behandelaar Plooij van 10 april 2019 daarbij beoordeeld is. Daarnaast is verweerder in de tussenuitspraak in overweging gegeven om bij de reactie op de tussenuitspraak ook het in beroep overgelegde bericht van eisers behandelaar Koopman van 30 juni 2020 te betrekken.
4. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak de berichten van Plooij van 10 april 2019 en Koopman van 30 juni 2020 voorgelegd aan zijn Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA heeft vervolgens op 10 september 2020 een aanvullend medisch advies uitgebracht. Daarin wordt de conclusie gehandhaafd dat er bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht en dat eiser kan reizen wanneer hij begeleid wordt door een psychiatrisch verpleegkundige.
5. Eiser voert in de zienswijze aan dat hij zich niet kan vinden in het aanvullende BMA-advies. Hij stelt dat er vanwege zijn suïcidaliteit verschillende crisissituaties zijn geweest en dat het beëindigen van zijn huidige medische behandeling een verhoging van stress en een verergering van de klachten zal geven. Ook stelt eiser dat reizen vanwege zijn mentale gesteldheid risicovol is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met diens reactie op de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Zoals in de tussenuitspraak al is aangehaald, mag verweerder uitgaan van een inzichtelijk en concludent BMA-advies tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aanwezig zijn. De rechtbank acht het BMA-advies van 10 september 2020 voldoende inzichtelijk en concludent. De zienswijze van eiser geeft geen aanleiding om aan te nemen dat het BMA-advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
7. Na de zienswijze heeft eiser op 29 oktober 2020 nog een bericht van zijn behandelaars Koopman en Reijnhoudt van 1 oktober 2020 overgelegd. De rechtbank laat dit buiten beschouwing omdat dit stuk tardief, namelijk na de op 28 september 2020 gegeven termijn van vier weken voor reactie, is ingediend.
8. Omdat er een gebrek is geconstateerd in het bestreden besluit zal eisers beroep gegrond worden verklaard. Omdat dit gebrek echter is hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand laten.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.312,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.312,50 (dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.