ECLI:NL:RBDHA:2020:1323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
C/09/586854 / KG RK 20-71
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot onderzoekswensen

Op 17 februari 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een gedetineerde verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F. Yildiz. Het verzoek was gericht tegen de rechters mrs. S.W.E. de Ruiter, V.J. de Haan en H.A.G. Nijman, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak tegen verzoeker. De wrakingsgrond was gebaseerd op de bewoordingen die de voorzitter van de meervoudige strafkamer had gebruikt bij de afwijzing van onderzoekswensen, waarbij verzoeker de indruk had gekregen dat de voorzitter een oordeel had geveld over het bewijs in het dossier. De wrakingskamer oordeelde dat de voorzitter de zin niet had afgemaakt en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. Bovendien werd een aanvullende wrakingsgrond, die betrekking had op de rol van de advocaat van verzoeker, niet in de beoordeling betrokken omdat deze al vóór het indienen van het wrakingsverzoek bekend was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/4
zaak- /rekestnummer: C/09/586854/ KG RK 20/71
Beslissing van 17 februari 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. F. Yildiz te ‘s-Gravenhage,
strekkende tot de wraking van
mrs. S.W.E. de Ruiter, V.J. de Haan en H.A.G. Nijman,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de meervoudige strafkamer.
Belanghebbende in deze procedure is:
- mr. I. Doves, officier van justitie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 9 januari 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van 13 januari 2020;
- de schriftelijke reactie van de meervoudige strafkamer van 30 januari 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de advocaat van verzoeker;
- de belanghebbende.
1.3.
De meervoudige strafkamer heeft in haar schriftelijke reactie laten weten niet voornemens te zijn te verschijnen en is ook niet verschenen. Verzoeker heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de meervoudige strafkamer in de zaak met parketnummer 09/138606-19 tegen verzoeker als verdachte. Op 9 januari 2020 is het onderzoek ter terechtzitting in onder meer deze zaak heropend om inhoudelijk te worden behandeld. De raadsman van verzoeker heeft kort na de aanvang van de zitting medegedeeld dat hij nog onderzoekswensen had, te weten het horen van verschillende getuigen in zaken met verschillende parketnummers. De rechtbank heeft deze verzoeken (grotendeels) afgewezen. Verzoeker heeft de meervoudige strafkamer vervolgens gewraakt op grond van de gebruikte bewoordingen in de motivering van de afwijzing van het verzoek in de zaak met parketnummer 09/138606-19.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, dat verder is toegelicht in het schrijven van 13 januari 2020 en bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
a. De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft bij de motivering van de afwijzing van de onderzoekswensen in de zaak met bovengenoemd parketnummer de zinsnede “in het dossier bevindt zich voldoende…” gebruikt. De voorzitter heeft deze zin afgebroken, waarna zij in andere bewoordingen de afwijzing heeft toegelicht. Gevraagd naar het vervolg van deze zin, gaf de voorzitter aan dat er voldoende informatie voorhanden was. Volgens verzoeker heeft de voorzitter door het uitspreken en afbreken van deze zin en de nadere toelichting de schijn van vooringenomenheid gewekt, omdat het erop leek dat de voorzitter ging zeggen “bevindt zich in het dossier voldoende bewijs”. Daarmee zou reeds een oordeel zijn geveld over de betrokkenheid van verzoeker bij het hem ten laste gelegde feit.
b. In de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van de advocaat van 13 januari 2020 is een wrakingsgrond toegevoegd, namelijk dat de officier van justitie wel maar de advocaat van verzoeker geen standpunt in heeft mogen nemen over de wenselijkheid van het voortzetten van de inhoudelijke behandeling van de zaken waarin de verzoeken waren afgewezen. Ook hiermee heeft de meervoudige strafkamer de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.3.
De meervoudige strafkamer heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
Ten aanzien van wrakingsgrond a.
3.2.
De wraking is (met name) gegrond op het feit dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer bij de motivering van de afwijzing van onderzoekswensen de zinsnede “in het dossier bevindt zich voldoende…” heeft uitgesproken en niet heeft afgemaakt. Volgens verzoeker leek het erop dat de voorzitter zou gaan zeggen dat er voldoende bewijs in het dossier zat.
3.3.
Verzoeker legt dus aan het verzoek ten grondslag dat de motivering van de (tussen)beslissing zodanig gebrekkig is dat deze grond is voor wraking. Uitgangspunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering (in dit geval: niet) gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Aan verzoeker kan worden toegegeven dat, in het geval de voorzitter van de meervoudige strafkamer de zin op de door hem gesuggereerde wijze zou hebben afgemaakt, die zinsnede bezwaarlijk anders zou kunnen worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de meervoudige strafkamer. In deze wrakingsprocedure is echter uitgangspunt dat de zin niet op deze wijze
isafgemaakt. De wrakingskamer kan, gelet op het proces-verbaal en de schriftelijke reactie van de meervoudige strafkamer, evenmin vaststellen dat dit oorspronkelijk wel de intentie was. In tegendeel, de meervoudige strafkamer heeft verklaard dat als vervolg van de zin was bedoeld dat zich in het dossier voldoende getuigenverklaringen en processen-verbaal van bevindingen bevinden en dat er geen noodzaak was de getuigen nog te horen. De verdere onderbouwing van de afwijzing van het verzoek is ook ter zitting als zodanig door de meervoudige strafkamer gegeven, zo blijkt uit het proces-verbaal van de zitting.
3.5.
Van de wel gegeven motivering kan niet worden gezegd dat deze - in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - niet anders kan worden verstaan dat als blijk van vooringenomenheid. Dit geldt te meer nu deze motivering past bij het toetsingskader bij het beoordelen van ter terechtzitting gedane verzoeken voor nadere onderzoekswensen aan het zogeheten noodzakelijksheidscriterium (zie ook Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, rov. 2.8-2.9). Deze grond kan het wrakingsverzoek dus niet dragen.
Ten aanzien van wrakingsgrond b.
3.6.
In de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek heeft verzoeker, naast de wrakingsgrond die hij ter zitting heeft genoemd, als grond toegevoegd dat zijn advocaat, anders dan de officier van justitie, ter terechtzitting geen standpunt heeft mogen innemen over het al dan niet voortzetten van de inhoudelijke behandeling van de zaken waarin de verzoeken waren afgewezen. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden die leiden tot een wrakingsverzoek tegelijk moeten worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker toegevoegde grond was hem echter al vóór indiening van het mondeling wrakingsverzoek ter terechtzitting bekend. Bovendien ziet deze grond ook op het voortzetten van de behandeling ter terechtzitting van de zaken met andere parketnummers dan de zaak met parketnummer 09/138606-19, waartoe dit wrakingsverzoek, naar de advocaat van verzoeker ter zitting van de wrakingskamer nogmaals heeft bevestigd, is beperkt. De wrakingskamer zal de later aangevoerde grond daarom niet in de beoordeling betrekken.
3.7.
Voor zover verzoeker heeft willen betogen dat de meervoudige strafkamer geïrriteerd was en zijn advocaat onheus heeft bejegend, overweegt de wrakingskamer het volgende. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de meervoudige strafkamer desgewenst een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze irritatie en bejegening (de schijn van) partijdigheid van de meervoudige strafkamer besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.8.
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat;
• de belanghebbende;
• de meervoudige strafkamer.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. M.J. Alt – van Endt, M.P.M. Loos en J.C. Sluymer in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Haalem en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.