ECLI:NL:RBDHA:2020:1320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
C/09/586693 / JE RK 20-75
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 januari 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, dat op 10 januari 2020 is ingediend. De moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft instemming gegeven voor de verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De pleegouders hebben ook ingestemd met de verlenging, maar hebben hun zorgen geuit over de negatieve impact van de onbegeleide bezoeken van de moeder op de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat het belangrijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te monitoren en de hulpverlening te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek om meer of anders te verzoekt is afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/586693 / JE RK 20-75
Datum uitspraak: 31 januari 2020

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 10 januari 2020 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013
te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. drs. R.F.P. Scheele te Rotterdam.

[pleegouders] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. M.B. Brouwer te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het Forensisch Psychologisch onderzoek van het Haags Ambulatorium, gedateerd 16 december 2019;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek;
- het faxbericht van 30 januari 2020 van de zijde van de moeder, met als bijlagen een zestal producties.
Op 31 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. R.F.P. Scheele, en
- de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.B. Brouwer.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de pleegvader.

Feiten

- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de pleegouders.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 1 februari 2019 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 3 februari 2019 tot 3 februari 2020.
- Bij beschikking d.d. 1 augustus 2019 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders verlengd van 3 augustus 2019 tot 3 februari 2020.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Dit verzoek is als volgt gemotiveerd en ter zitting toegelicht. De gecertificeerde instelling verzoekt om de kinderbeschermingsmaatregelen voor de duur van één jaar te verlengen, om het advies van het NIFP-onderzoek - te weten een herenigingstraject tussen de moeder en [minderjarige] -, ten uitvoer te kunnen leggen. Echter, omdat Yulius de moeder en [minderjarige] alleen maar een gezinsopname kan bieden, wil de jeugdbeschermer het herenigingstraject in het ambulante kader uitvoeren, met een opbouwschema voor een bezoekregeling, in de hoop dat er binnen zes maanden toegewerkt kan worden naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, en met een goede omgangsregeling voor de pleegouders. De jeugdbeschermer wil echter ruimte hebben voor een alternatief indien blijkt dat het herenigingstraject mislukt.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting gepleit conform de door hem ter zitting overgelegde pleitaantekeningen. Hij heeft verklaard dat de moeder instemt met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een half jaar om het NIFP-advies uit te voeren, zoals eerder met de jeugdbeschermer is besproken. In plaats van Yulius zou Enver misschien een optie kunnen zijn. Verder heeft de advocaat samengevat aangevoerd dat de moeder voor [minderjarige] nog altijd een hechtingsfiguur is (naast de pleegvader), zij haar leven op orde heeft (zij heeft een vaste vriend, een baan, een woning en een bewindvoerder) en laat zien dat zij volledig kan en wil aansluiten op haar dochter. Gelet daarop kan worden volstaan met een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden terwijl voorts uitdrukkelijk omwille van duidelijkheid wordt verzocht het verzoek niet voor het overige aan te houden. De omgang tussen moeder en dochter verloopt goed. Afgelopen december heeft [minderjarige] nog acht dagen bij de moeder verblijven toen het bij de pleegouders erg onrustig was in huis. Volgens de advocaat is de route naar huis reeds min of meer ingezet en moet deze doorgang vinden. Alle partijen moeten duidelijkheid krijgen. Het rekken van het herenigingstraject met één jaar is niet duidelijk en brengt het proces alleen maar schade en vertraging toe, aldus de advocaat.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat een gezinsopname bij Yulius geen optie is gebleken, omdat zij dan eerst drie weken intern moet om te beoordelen of zij ”groepsgeschikt” is en zij gedurende deze periode géén contact mag hebben met haar dochter. Bovendien zal [minderjarige] als de moeder ”groepsgeschikt” is bevonden wederom moeten verhuizen wat niet in haar belang wordt geacht. De moeder staat wel open voor alle andere opties, zoals Enver, zoals door haar advocaat is geopperd. Verder heeft de moeder benadrukt dat er altijd ruimte zal zijn voor de pleegouders in het leven van [minderjarige] en dat zij in het belang van [minderjarige] zal meewerken aan een omgangsregeling met de pleegouders.
Mr. Brouwer heeft namens de pleegouders ter zitting pleitaantekeningen overgelegd. Hij heeft aangegeven dat pleegouders kunnen instemmen met verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van 1 jaar. Verder heeft de advocaat samengevat verklaard dat sinds besloten is tot onbegeleid verlof bij de moeder, via [minderjarige] negatieve verhalen over de pleegouders zijn geventileerd, die eerder alleen uit de koker van de moeder kwamen. Sinds de zomer lijkt er ineens een omslag in de zorgen over [minderjarige] , waarbij de nadruk van de zorgen ineens bij de pleegouders liggen. Dit lijkt een effectieve manier van de moeder om afleiding te creëren van haar eigen problemen door de aandacht op anderen te vestigen. [minderjarige] is er in de visie van de pleegouders niet op vooruit gegaan sinds de onbegeleide bezoeken bij de moeder en de uitbreiding daarvan. De pleegouders zijn het niet eens met het plan om een herenigingstraject in te gaan. De omgang wordt te snel en onbezonnen uitgebreid door de gecertificeerde instelling uitgebreid in de angst voor moeder dat er weer een klacht wordt ingediend. Uit de door de moeder voor de zitting overgelegde producties blijkt dat zij de gecertificeerde instanties in de tang heeft. Pleegouders hebben weinig vertrouwen in de capaciteiten van de gecertificeerde instelling nu pleegouders ineens, na jaren, het onderwerp van onderzoek zijn geworden. De pleegouders vrezen dat alles wat is opgebouwd aan rust, stabiliteit en veiligheid door het herenigingstraject in het leven van [minderjarige] teniet wordt gedaan en dat zij na terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder buitenspel zullen worden gezet.
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat de pleegouders sinds het begin meewerken aan uitbreiding van de omgangsregeling met de moeder, maar dat zij van mening zijn dat de moeder niet voor [minderjarige] heeft kunnen zorgen en dat zij dat ook nooit zal kunnen. Dit wil echter niet zeggen dat zij er niet voor open staan om mee te werken aan de uitkomst van het NIFP-rapport, hoewel het daarin voorgestelde herenigingstraject kennelijk toch niet het juiste blijkt te zijn.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Alle betrokkenen hebben daar ook mee ingestemd. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat in het kader van een verlenging van de ondertoezichtstelling de jeugdbeschermer de ontwikkeling van [minderjarige] kan monitoren, noodzakelijke geachte hulpverlening kan inzetten en de reeds ingezette hulpverlening kan continueren en waarborgen om zodoende de belangen van [minderjarige] veilig te stellen en om te zorgen dat het goed met haar blijft gaan.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn en dat de Raad voor de Kinderbescherming daarmee ook heeft ingestemd.
Bij beschikking van 1 augustus 2019 is door de kinderrechter overwogen dat de onduidelijkheid in het perspectief van [minderjarige] bij alle betrokkenen spanning met zich brengt en dat dit de grootste ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] vormt.
Zowel de moeder als de pleegouders hebben aangegeven hun actieve medewerking te zullen verlenen bij de uitvoering van het NIFP onderzoek.
Uit het NIFP onderzoek dat inmiddels is afgerond is naar voren gekomen dat er voldoende grond is om een terugplaatsing bij de moeder verder te onderzoeken. Geadviseerd is via Yulius onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden voor een herenigingstraject.
Verder werd van belang geacht dat de moeder en pleegouders hun onderlinge strijdbare houding laten varen.
Ter zitting heeft de jeugdbeschermer aangegeven dat zij de komende maanden voortvarend uitvoering wil gaan geven aan het advies van het NIFP om een herenigingstraject in te zetten. Gebleken is echter dat dit niet via een gezinsopname bij Yulius zal lopen maar via een ambulant traject. Het uitgangspunt van het NIFP, te weten middels een herenigingstraject onderzoeken of terugplaatsing bij de moeder mogelijk is, wordt daarmee niet anders. Desgevraagd is aangegeven dat het toewerken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder naar verwachting voor de zomer afgerond moet kunnen zijn.
De kinderrechter ziet hierin aanleiding de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot een periode van zes maanden. Het is immers van belang dat er voor iedereen op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid komt over waar [minderjarige] - die last heeft van loyaliteitsproblemen door de lastige relatie tussen de moeder en pleegouders -, gaat wonen. Gedurende het traject is het in haar belang dat zij bij het pleeggezin blijft wonen en zal de omgangsregeling met de moeder steeds verder worden uitgebreid. Niet ter discussie staat dat, zodra het herenigingstraject positief is afgerond, er een goede omgangsregeling tussen [minderjarige] en de pleegouders moet komen nu zij aan hen gehecht is. De kinderrechter hoopt dat alle betrokkenen in het belang van [minderjarige] hun onderlinge strijd zullen laten varen en in goed overleg met elkaar uitvoering aan het advies van het NIFP zullen geven. Positief daarbij is dat de pleegouders en de moeder hebben aangegeven het traject Ouderschap Blijft te zullen gaan volgen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 3 februari 2020 tot 3 februari 2021 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 februari 2020 tot 3 augustus 2020;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2020 door mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van P.A. Kok als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.