ECLI:NL:RBDHA:2020:13107
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verpleegkundige in ontuchtzaak met patiënte door gebrek aan bewijs
In de zaak van de verdachte, een verpleegkundige werkzaam bij een GGZ-instelling, heeft de rechtbank Den Haag op 21 december 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met een patiënte, die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. De tenlastelegging betrof seksuele handelingen die op 30 juni 2017 in de woning van de verdachte zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 25 november 2019 en 7 december 2020, waarbij de officier van justitie bewijs heeft gepresenteerd en de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen, waardoor het bewijs afhankelijk is van de verklaringen van de betrokkenen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen, aangezien er geen ander bewijs was dat de ontucht bevestigde. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het feit was vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de verdachte in verband met de vordering op nihil begroot.