In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot adoptie van een meerderjarige, aangeduid als [adoptie dochter]. Het verzoek is ingediend door [Y] en [X], die de verzoekers zijn en al sinds het eerste levensjaar van [adoptie dochter] voor haar hebben gezorgd en haar hebben opgevoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bestendige familieband tussen de verzoekers en [adoptie dochter]. De ouders van [adoptie dochter] hebben het adoptieverzoek ondersteund, maar zijn niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de langdurige zorg en opvoeding door de verzoekers, en de wens van [adoptie dochter] om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
De rechtbank heeft de wettelijke vereisten voor adoptie beoordeeld, met inachtneming van de artikelen 227-228 van het Burgerlijk Wetboek. Hoewel [adoptie dochter] op het moment van indiening van het verzoek meerderjarig was, heeft de rechtbank geoordeeld dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de voorwaarde van minderjarigheid terzijde wordt geschoven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de adoptie in het belang van [adoptie dochter] is en dat er geen belemmeringen zijn voor de adoptie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de adoptie uitgesproken, waarmee de juridische band tussen [adoptie dochter] en de verzoekers werd bevestigd. Deze beslissing is genomen in het licht van het recht op familieleven zoals gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.