ECLI:NL:RBDHA:2020:13012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
Awb 20/9250 en Awb 20/9251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake mvv-aanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

Op 11 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaken AWB 20/9250 en AWB 20/9251. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar referente in Nederland te verblijven. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiseres is op 27 november 2019 Nederland ingereisd op basis van een multiple entry-visum, waardoor zij geen belang meer had bij de mvv-aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, aangezien zij reeds in Nederland verblijft.

De rechtbank overwoog dat de mvv bedoeld is voor vreemdelingen die nog in het buitenland verblijven en dat de procedure niet van toepassing is op de situatie van eiseres, die reeds in Nederland is. De rechtbank verwierp ook het verzoek van eiseres om de staatssecretaris te verplichten een primair besluit te nemen op haar aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning, omdat de Awb voorschrijft binnen welke termijn verweerder op een aanvraag moet beslissen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/9250 (beroep)
AWB 19/9251 (voorlopige voorziening)
mondelinge uitspraak van enkelvoudige kader voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 11 december 2020
in het openbaar uitgesproken door mr. L.M. Kos, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
In de zaak tussen

[eiseres] ,

V-nummer: [#]
eiseres,
(gemachtigde: mr. E.E. Bezem, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Overwegingen

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij [referente] ” afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is op 27 november 2019 Nederland ingereisd.
Op 28 november 2019 heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Bij brief van 21 april 2020 heeft de rechtbank eiseres verzocht om een standpunt in te nemen met betrekking tot het procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit.
Bij brief van 24 april 2020 heeft eiseres daarop gereageerd.
Verweerder heeft op 11 mei 2020 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 20 mei 2020 heeft eiseres daarop gereageerd.
Bij brief van 20 november 2020 heeft eiseres aanvullende gronden van beroep ingediend.
Op 9 december 2020 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ter zitting zijn verschenen mevrouw [referente] (refernte) en haar echtgenoot. Ook is de tolk mevrouw I.G.S. Ringelé verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
De rechtbank overweegt dat met een mvv de vreemdeling in staat wordt gesteld Nederland in te reizen en dat een mvv wordt afgegeven als de vreemdeling nog in het buitenland verblijft [1] . In het kader van de mvv-procedure wordt in het land van herkomst van de vreemdeling beoordeeld of aan de voorwaarden van de beoogde verblijfsvergunning is voldaan. Eiseres is echter op 27 november 2019 op grond van een multiple entry visum Nederland ingereisd. Daarmee heeft zij bereikt wat juist met de mvv-procedure is beoogd, namelijk Nederland inreizen. Hoewel de redenen waarom eiseres zonder de definitieve uitkomst op haar mvv-aanvraag af te wachten (wegens medische omstandigheden) er voor heeft gekozen om Nederland in te reizen belangrijk zijn, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De stelling van eiseres, dat sprake is van excessief formalisme door haar opnieuw een aanvraag te laten indienen omdat verweerder al aan de voorwaarden zou hebben getoetst volgt de rechtbank niet. De procedure die nu voorligt gaat niet om een afwijzing van een reguliere aanvraag waarbij het mvv-vereiste is tegengeworpen. Dit betreft een geheel andere situatie en uitgangspunt. Als eiseres haar gestelde aanspraak op een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM [2] getoetst wil hebben, dan wel haar gestelde aanspraak op een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU [3] staat het eiseres vrij om daar een aanvraag voor in te dienen. Verweerder zal die aanspraken in de daarvoor bestemde procedures beoordelen.
Ten slotte volgt de rechtbank eiseres niet in haar verzoek om verweerder de opdracht te geven een primair besluit te nemen op haar inmiddels ingediende aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning en de bezwaarfase op grond van artikel 7:1a van de Awb [4] over te slaan. In de Awb is bepaald binnen welke beslistermijn verweerder op een aanvraag moet beslissen. Als verweerder zich niet aan deze beslistermijn houdt, kan eiseres daar een rechtsmiddel tegen aanwenden. Verder kan pas nadat verweerder op de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning een besluit heeft genomen eventueel in die procedure worden besloten dat de bezwaarfase als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb wordt overgeslagen en ook pas nadat beide partijen daarmee hebben ingestemd.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Nu in de hoofdzaak is beslist, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Voetnoten

1.TK 2008-2009, 32 052, nr. 3, pagina 79
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
4.Algemene wet bestuursrecht